(gedachte-overdraging, gedachtelezen) noemt men de directe waarneming van het voorstellingsbeeld, dat in het bewustzijn van een ander aanwezig is, zonder dat enig zintuiglijk waarneembaar teken tussen beide personen is gewisseld. Het is, naast de helderziendheid, het best bestudeerde phaenomeen der paragnosie (z parapsychologie).
Wetenschappelijk werd het eerst onderzocht door de Engelse geleerden, die in 1882 de „Society for Psychical Research” stichtten. Na hen hebben ook een groot aantal onderzoekers van andere nationaliteit herhaaldelijk de telepathie bestudeerd. Op hoog peil staan de in 1920 door Heymans, Brugmans en Weinberg in het psychologisch laboratorium te Groningen genomen proeven omtrent de telepathische overdracht van motorische impulsen. Heymans verklaart het bestaan der telepathie met een „aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” te hebben aangetoond.De oudere Engelse psychical researchers dachten zich de telepathie naar analogie ener straling van nog onbekende aard, die van de hersens van de „zender” (agent) uitging, wanneer deze zich op een enkele voorstelling concentreerde en door een nog onbekend zintuig van de „ontvanger” (percipient) werd opgevangen. Tegenwoordig is men eerder geneigd, de telepathie als een zuiver psychisch phaenomeen op te vatten, althans slechts een geringe rol toe te kennen aan het physisch-physiologische element. Men heeft ook de grote betekenis van het onderbewustzijn leren inzien.
Het is gebleken, dat in vele gevallen de „agent” niet de eigenlijke actieve persoon is, dat de actie veeleer van de „percipient” uitgaat, zodat de termen „generator” en „receptor” de voorkeur verdienen.
In de laatste jaren is zowel in telepathie als in helderziendheid de statistische methode van onderzoek op ruime schaal toegepast, vooral in Amerika door Rhine, hoogleraar aan de Duke University. Hierbij worden stellen van vijf kaarten met eenvoudige figuren (Zenerkaarten) als objecten gebruikt. Bij een groot aantal personen bleek het resultaat van het „raden” (zowel telepathisch als helderziend) „significant” te zijn; d.w.z. het aantal treffers vertoonde een zo grote afwijking van het gemiddelde, dat dit niet door het toeval kon worden verklaard. Gezien de zorgvuldige opzet der proeven moest het surplus aan een buitenzintuiglijke waarneming (E.S.P. = extra sensory perception) worden toegeschreven. De graad der „significantie” wordt uitgedrukt in een volgens methoden der waarschijnlijkheidsrekening afgeleid getal, de „critical ratio”. Is deze bijv. 3, dan is de waarschijnlijkheid dat het resultaat niet puur toevallig is, 370 tegen 1. Dit is voldoende om te concluderen tot de werking van een niet-toevallige factor. Bij toeneming van de critical ratio neemt de toevalskans zeer snel af en stijgt dus de significantie. In vele series van Rhine nam deze toe tot een verhouding van honderden millioenen tot één, en bereikte zij dus practische zekerheid. Een groot deel van het mensdom blijkt in geringe mate paragnostisch begaafd te zijn.
Tevens werd nog een merkwaardige ontdekking gedaan. Niet alleen bleek een E.S.P. met betrekking tot het momentele object te bestaan (de 0-kaart) maar evenzeer tot het daaraan voorafgaande (— 1) en het daarop volgende (+1) kaartbeeld (tijdverschuiving). Zelfs bleek dit ook te gelden voor de tweede voorafgaande en de tweede volgende kaart (resp. — 2 en +2). Vooral het plusphaenomeen is van belang, daar het wijst op een waarneming in de toekomst (prognosie of proscopie). De methoden der E.S.P. zijn de laatste jaren in een aantal variaties uitgewerkt.
Lit.: z parapsychologie; W. Garington, Telepathy (London 1945, Ned. vert. d. G. Houwaard, Amsterdam 1948). Voorts een groot aantal werken en artikelen in de latere delen van de Engelse en Amerikaanse Proceedings van J. B. Rhine en zijn school (Journal of parapsychology). Een uitstekende samenvatting in F. A. Heyn en J. J. Mulckhuyse, Vorderingen en Problemen van de Parapsychologie (Delft 1950), waarin een uitvoerige literatuuropgave.