is een economische leerstelling die in de jaren 1932-’33 in de V.S. opdook en uitgaat van de stelling dat de economie moet worden gevestigd op een physische grondslag van materie en energie in plaats van op een prijssysteem met subjectieve waarde en fluctuerende geldeenheid.
De geestelijke vader der technocratie is de Amerikaanse economist Thorstein Veblen die in 1921 zijn The Engineers and the Price System schreef. In 1932 werd het woord „technocracy” gelanceerd door een groep technici onder leiding van Howard Scott. Deze theorie beschouwt de economie als een natuurwetenschap waarin de economische verschijnselen meetbaar en vergelijkbaar zijn.
Het sociale samenleven wordt volgens de technocratie bepaald door de hoegrootheid van energie-omzetting. De technocratie wijst er op hoe de techniek, in het prijssysteem werkend, werkloosheid moet veroorzaken. Als enige wetenschappelijke opbouw der economie staat ze een energie-economie voor waarin de techniek integraal ten nutte zou worden aangewend, de deskundigheid het leidend beginsel zou zijn en de goederen en diensten op grond van een meetbaar ruilmiddel, het energiecertificaat, zouden worden verhandeld.
Een technocratische beweging bestaat heden in de V.S. en Canada. Ze heeft ook aanhangers in Europa waar vóór Wereldoorlog II actieve bewegingen bestonden in Nederland, Duitsland, Tsjechoslowakije en Oostenrijk. De Europese technocraten hebben zich echter minder energetisch uitgesproken en bestuderen meer de gevolgen van de techniek op het economisch leven voor de mens en zijn gemeenschap.
Het woord „technocratie” wordt nu veelal verkeerdelijk gebruikt in de zin van „heerschappij der technici” of „regering van technici”,
DRA. LUWEL
Lit.: Thorstein Veblen, The Engineers and the Price System (New York 1921); H. Scott, a.o., Introd. to Technocracy (New York 1946); Technocracy, inc.: Technocracy Study Course, 5th ed. (New York 1945); E. Pfeiffer, Technokratie, 2. Aufl. (Stuttgart 1933); K. Resar, Technokratie, Weltwirtschaftskrise u. ihre endgült. Beseitigung (Wien 1935); H. J. Prins, Wetensch. Grondsl. d. Technocratie (Amsterdam 1939).