of djati is het hout van een Verbenacee Tectona grandis L.f., een boom, die thuishoort in Voor-Indië, Indo-China, Ceylon, Siam en Indonesië (vooral op Oost-Java en Madoera). De boom komt in cultuur in vrijwel zuivere bossen voor en kan een hoogte bereiken van 50 m, bij een diameter van 2 m.
De tegenoverstaande bladeren zijn zeer groot en bereiken wel een lengte van 40 cm. De bomen laten in de droge moesson hun bladeren vallen; het afgevallen blad verteert niet licht en vormt op de grond een grote, licht brandbare massa, die vroeger in Indonesië door de inheemse bevolking vaak in brand gestoken werd, waardoor de bomen zelf wel niet doodgingen, maar toch schade ondervonden. De dienst van het Boswezen heeft dit tegengegaan en droeg er voor Wereldoorlog II zorg voor, dat niet meer van dit waardevolle hout werd gekapt dan er per jaar kon bij groeien. Gedurende de Japanse bezetting werd echter 150-250 pct meer gekapt, dan het oorspronkelijke kapplan aangaf, terwijl niets aan de aanplant gedaan werd. Het zal dan ook jaren duren voor de toestand weer is als voor de oorlog. Voor het kappen worden de bomen meestal geringd, wat het voordeel heeft, dat de watertoevoer naar de kroon gestremd wordt, terwijl de kroon nog geruime tijd met verdampen doorgaat, zodat het hout als het gekapt wordt (één, soms wel twee jaar na het ringen) nog slechts 30 à 35 pct van zijn drooggewicht aan water bevat, zodat men het voor het vervoer langs de riviertjes omlaag kan laten drijven en het spoedig verwerkt kan worden.
Het hout heeft een smal en lichtgekleurd spint en een levendig, lichtbruin tot donkerbruin, soms zelfs bijna zwart en iets vettig glanzend kernhout. Het najaarshout is dikwijls zwart van kleur, zodat het hout dan zwart geaderd is. Het s.g. is 0,67-0,7. In de vaten komt vaak calciumphosphaat voor en tevens een gomachtige stof. Looistof ontbreekt. Teakhout trekt en krimpt zeer weinig, is hard en buigvast; het laat zich goed bewerken, doch maakt de gereedschappen spoedig stomp; het laat zich onder stoom goed buigen, is buitengewoon duurzaam en is misschien wel een van de duurzaamste houtsoorten. Het kan voor allerlei doeleinden gebruikt worden, doch door de hoge vrachten overzee is de prijs hoog. Het is uitstekend scheepsbouwhout, daar het in aanraking met ijzer niet roest. Ook voor woningbouw is het geschikt en voor betere meubels. Bovendien wordt het veel gebruikt voor reservoirs in chemische fabrieken, in wasserijen en zuivelfabrieken. Het wordt niet licht door schimmels aangetast en evenmin door witte mieren, doch is niet bestand tegen paalworm. Bijzonder geschikt is het in de tropen voor dwarsliggers, die daar wel 30 jaar goed blijven.
Lit.: J. Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches (Leipzig 1928), p. 1578-1583; F. Rutten, Hout (Amsterdam 1949). P 210212; A. te Wechel, Fijnhout, 2de dr. (Amsterdam 1949), P 69-73.