is de benaming van de specifieke notatie voor een bepaald muziekinstrument. Vooral voor de transcriptie van meerstemmige vocale werken voor een instrument en later ook voor de eerste oorspronkelijke instrumentale muziek werd een schrift uitgevonden voor de betreffende instrumenten zoals orgel, luit, theorbe, guitaar.
De orgeltabulatuur bedient zich gewoonlijk van het letterschrift, als regel niet op lijnen; oorspronkelijk stonden de letters ook op de toetsen genoteerd. De oudste orgeltabulatuur gaat terug tot ca 1300. De luittabulatuur ontstaat in de tweede helft van de 15de eeuw; deze, en ook de theorbe- en guitaartabulatuur wordt op lijnen genoteerd, welke niet een notenbalk vormen, maar ieder één snaar voorstellen. Men kan deze tabulatuur beschouwen als een greepschrift. Op de lijnen werden in een bepaalde volgorde cijfers en/of letters aangebracht; iedere letter of cijfer was een halve toon hoger dan de voorgaande. De laagste snaar kon worden voorgesteld door de onderste lijn (Duitsland en Frankrijk) of door de bovenste lijn (Italië en Spanje). De tabulaturen werden het veelvuldigst gebruikt in de 16de en in de 17de eeuw. z ook Meistergesang.