gesloten te ’s-Gravenhage 2 Nov. 1871 tussen Groot-Brittannië en Nederland, bepaalde dat de Britse kroon afzag „van alle vertoogen tegen de uitbreiding van het Nederlandsch gezag in eenig gedeelte van het eiland Sumatra”, waartegenover koning Willem III toezei, dat de Engelse handel en scheepvaart in Siak dezelfde rechten zouden genieten als de Nederlanders er sedert 1858 hadden genoten. Dit zou ook gelden ten opzichte van alle andere inheemse staten op Sumatra, die in de toekomst onder Nederlands gezag zouden komen.
Het belangrijkste van deze overeenkomst was, dat Nederland de handen op Sumatra (m.n. in Atjèh) vrij kreeg en er, als het dit nodig vond, met wapengeweld een eind kon maken aan zeeroof en smokkelarij, wat bij het Tractaat van Londen (1824) aan Nederland verboden was.Lit.: L. J. P. J. Jeekel. Het Sumatra-tractaat (Leiden 1881).