overmatige vetafzetting aan de dijen en vooral het zitvlak bij enkele primitieve volken, vooral bij de Khoisanide volken (Bosjesmannen en Hottentotten, in het bijzonder de laatsten). Ook komt het verschijnsel hier en daar verspreid in Oost-Afrika voor en voorts op de Andamanen.
Bij de Khoisaniden gaat steatopygie gepaard met sterke lendenlordose (sterke achterwaartse uitbuiging van het onderste deel van de wervelkolom, waardoor de buik sterk wordt geaccentueerd) . Hoewel zij bij beide geslachten voorkomt, is de steatopygie toch bij de vrouwen het sterkst ontwikkeld; zij wordt als een kenmerk van vrouwelijke schoonheid beschouwd. Op de Andamanen dient zij bij de vrouwen om er kinderen op te dragen.Physiologisch schijnt steatopygie te functionneren als opslag voor vet in perioden van voedselovervloed ; in tijden van voedselschaarste (bij de Khoisaniden zeer dikwijls optredend) teert het individu deze reserves in (vgl. kameel, vetstaartschaap, zeboe). Aanvankelijk hield men een aantal palaeolithische vrouwenbeeldjes (o.a. de zgn. „Venus van Willendorf” en die van Lespugue) voor weergaven van vrouwen met steatopygie, doch waarschijnlijk betreft het vrouwen met een rijkelijke vetafzetting op het gehele lichaam. In de beeldjes van Menton (Grimaldi) en de laat-palaeolithische schilderingen in Spaanse en Noordafrikaanse grotten is echter wel degelijk steatopygie voorgesteld.
Lit.: E. von Eickstedt, Rassenkunde u. Rassengesch. d. Menschheit, dl II, blz. 1187 e.v. (1934), alwaar ook verdere lit.