Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

St. agathaklooster

betekenis & definitie

(St. Aachtenklooster) te Delft, voortgekomen uit een stichting van den vice-cureil der Oude Kerk, Jacob Jan en Jan Casus, die omstreeks 1380 aan enige maagden huisvesting verleenden in een houten huisje aan de Geerweg om in een vrije vereniging zonder bepaalde regel onder toezicht van een maerte een vroom leven te leiden.

De stichting werd spoedig uitgebreid en aan de Oude Delft tegenover de Oude Kerk gevestigd. In 1400 sloten de zusters op aandringen van haar biechtvader, Wermold van Buscop, zich aan bij de derde orde van St. Franciscus. In 1402 volgde de besluiting der zusters en de verheffing van het huis met bijbehorende kapel tot klooster der orde. Het werd gewijd aan de martelares St Agatha en weldra aangesloten bij het Utrechtse Kapittel. Het klooster kreeg een grote omvang — het was het grootste binnen Delft — en werd zeer rijk. In de zware belastingen, die onder Karel den Stoute op de kerkelijke en geestelijke goederen werden gelegd, werd het hoog aangeslagen. Het protesteerde hardnekkig, maar moest ten slotte zwichten (zie A. G. Jongkees: Staat en Kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen, 1425-1477, Groningen 1942, blz. 214-240). Blijkens een octrooi van Maximiliaan en Maria van 1479 kon het klooster destijds waarschijnlijk 125 zusters huisvesten. In de laatste jaren vóór de opstand was Cornelius Musius prior van het convent. Daar de Prins van Oranje bij zijn bezoeken te Delft als gast van Musius in het klooster logeerde en in 1572 zich voorgoed vestigde in het N.O. deel er van — het latere Prinsenhof — hebben de gebouwen weinig van de beroeringen geleden en konden de zusters hier blijven tot zij gestorven waren. De 1 ode Juli 1584, des namiddags tussen een en twee uur, werd prins Willem hier door Balthazar Gerards vermoord. DR P. A. MEILINKLit.: B. W. F. van Riemsdijk, Historische beschrijving van het klooster St. Agatha met het Prinsenhof te Delft (1912); S. W. A. Drossaers, De archieven van de Delftsche Statenkloosters (’s-Gravenhage 1917), blz. in vlg.

< >