Noors filoloog (Laurvig 3 Jan. 1833 Oslo 8 Juli 1907), werd in 1864 benoemd tot hoogleraar in de vergelijkende taalwetenschap en het Oudnoors te Oslo. Hij was een buitengewoon veelzijdig geleerde, wiens verdiensten liggen op de gebieden der Oudnoorse literatuur, der mythologie, der runeninscripties, der folklore; hij heeft ook bijdragen geleverd tot de studie van de Etruskische, Lykische, Armeense, Albanese en Oskisch-Umbrische talen.
Het meest heeft hij zich naam verworven door zijn radicale theorieën over de Oudnoorse mythologie: nadat hij op grond van taalkundige overwegingen had vastgesteld, dat de Edda niet ouder dan van ca 800 kon zijn, trachtte hij aan te tonen, dat in de mythologische verhalen talrijke herinneringen aan Christelijke en klassieke overleveringen waren, die dan verklaard moesten worden door de invloed, die de Noormannen op cultureel gebied in Ierland en Groot-Brittannië hadden ondergaan. Geruime tijd heeft zijn opvatting de wetenschappelijke beschouwingen beheerst, maar zij heeft ten slotte geen stand kunnen houden tegen de critiek, die er op wees, dat een zo uitgebreide beïnvloeding door literaire bronnen zeer onwaarschijnlijk is en dat bovendien zijn bewijsvoering al te vaak steunt op afleiding van eigennamen door middel van volksetymologische vervormingen. Blijvende verdienste verwierf hij zich evenwel door de voortreffelijke uitgave der Edda, die hij reeds op 34-jarige leeftijd uitgaf en door zijn standaarduitgave der Noorse runeninscripties (later voortgezet door Magnus Olsen).
Bïbl.: Norroen Fomkvasdi (1867; eerste crit. Edda-uitgave); Gamle norske Folkeviser (1858); Norroene skrifter af sagn-historisk Indhold (1864—1873); Studier over de nordiske Gude- og Heltesagns oprindelse (2 dln, 1881—1896; vert. i. h. Duits door Brenner); Bidrag til den teldste Skaldedigtnings Historie (1894); The home of the Eddic poems with especial reference to the Helgilays (1907); Norges Indskrifter med de aeldre Runer (3 dln, 1891-1914, door M. Olsen voortgezet).
Lit.: M. Olsen, S. B. (in Ztschr. f. dtsche Philologie 40, 1908).