Latijn Sophocles, de tweede grote Griekse tragediedichter uit de 5de eeuw v. Chr. (Kolonos, bij Athene, ca 496 - 406/405), was de zoon van een vermogend man.
Als knaap was hij reeds bekend om zijn vaardigheid in zang en dans; men vertelt, dat hij na de overwinning bij Salamis (480) als leider van het knapenkoor optrad. Later is hij ook enige malen als acteur in een tragedie opgetreden, maar de zwakte van zijn stem noodzaakte hem, dit spoedig op te geven. Zijn eerste overwinning behaalde hij in 468, hoewel Aeschylus zijn mededinger was. Aan het openbare leven van de stad nam hij regelmatig deel. Hij heeft enige malen een openbare functie bekleed en genoot in hoge mate de eerbied en bewondering van zijn medeburgers, waartoe een aangenaam karakter mede aanleiding was. Toen de god Asklepios een nieuwe tempel ontving, heeft Sophokles het godenbeeld enige tijd in zijn eigen huis onderdak verleend. Als bewijs van zijn grootmoedigheid moge vermeld worden, dat hij na de dood van zijn belangrijkste mededinger, Euripides, in rouwgewaad verscheen.In totaal heeft hij, naar de Oudheid mededeelt, 123 drama’s gedicht, en 24 maal de overwinning behaald (dus met 96 stukken); met de derde prijs heeft hij zich nooit behoeven tevreden te stellen. Van die stukken zijn ons 7 in hun geheel bewaard, alsmede aanzienlijke gedeelten van een satyrdrama, de Speurders geheten. Alle 7 tragedies behoren tot de laatste periode van zijn leven maar de chronologische orde is vaak uiterst onzeker. De Antigone is waarschijnlijk van 441, de Oedipus Koning niet lang na 430, evenals de Vrouwen uit Trachis; de Elektra wordt tussen 418 en 410 geplaatst, de Philoktetes dateert met zekerheid van 409 en de Oedipus te Kolonos werd na zijn dood in 401 opgevoerd. Van veel verloren stukken zijn fragmenten bewaard.
In de Aias, vermoedelijk het oudste bewaarde stuk, wordt ons getekend, hoe de stoere held, die zich in zijn eer gekrenkt voelt, daardoor met waanzin wordt geslagen en een smadelijke vergissing begaat, de hand aan zichzelf slaat en eerst na heftige strijd tussen nog levenden de begrafenis verkrijgt, die aan zijn lijden een einde maakt. Treffend is de tekening van de eerst waanzinnige, daarna vast tot zelfmoord besloten held. De Antigone schildert het conflict tussen natuurwet en koninklijk, d.i. menselijk bevel: Kreon heeft verboden, het lijk van Polynices, die zijn vaderstad Thebe heeft aangevallen, te begraven; Antigone, de zuster van de verslagene, trotseert het bevel, al kost het haar het leven; zij, en niet Kreon, is degene die de (morele) overwinning behaalt.
De Oedipus Koning beeldt de tragische ommekeer uit, die van de trotse en zelfbewuste heerser over Thebe een verworpene, met vloek beladen balling maakt, hoewel de schuld zeker niet bij hem ligt. De dichter toont aan, hoezeer het menselijke leven vaak slechts een schone schijn is, die plotseling tot wrede werkelijkheid kan worden. Herakles’ dood is het onderwerp der Vrouwen uit Trachis, een treurspel waarin de dood van de held wordt veroorzaakt door zijn vrouw Dejanira, die, menende hem door een tovermiddel aan zich te binden, hem en zichzelf juist in het verderf stort. De Elektra behandelt op nieuwe wijze het onderwerp van Aeschylus’ Choëphoren, nl. de moord op Clytaemestra, de vrouw van Agamemnon. Maar, terwijl in het oude stuk de aandacht gevraagd wordt speciaal voor Orestes, die zijn moeder doodt, wordt hier Elektra als de aanstichtster voorgesteld en valt op haar het volle tragische licht. Psychologische tekening is weer in het bijzonder de bekoring van de Philoktetes. De held van het drama is wegens een voor de omgeving onaangename kwaal op een eenzaam eiland achtergelaten, maar het blijkt dat zijn overkomst naar Troje noodzakelijk is, willen de Grieken die stad in hun bezit krijgen.
Gekrenkt als hij is door de ongevoeligheid, waarmee zij hem hebben achtergelaten, moet hij door list worden overgehaald. Daartoe moet de jonge Neoptolemos, de zoon van Achilles, geïnstrueerd door de onbetrouwbare Odysseus, zijn bijstand bieden. Maar op het beslissende ogenblik weigert deze aan het bedrog mede te doen. De persoonlijke tussenkomst van de vergoddelijkte Herakles is nodig om de oplossing te brengen. Het posthume stuk, Oedipus te Kolonos, schildert de laatste ogenblikken in het leven van de zwervende blinde koning en blijft een wonder van dramatische en lyrische kracht.
In het algemeen kan men zeggen, dat van de drie grote tragici van zijn eeuw Sophokles aan zijn stukken de sterkste structuur geeft: alle bewaarde stukken zijn ook uitermate voor het toneel geschikt. De koorliederen hunnerzijds zijn van een grote lyrische geladenheid. De woordenschat is rijk en doelmatig, de zinsconstructie in het algemeen vloeiend. Poëtisch gesproken staat het werk van Sophokles op een peil, dat hem tot de beste dichters der wereldliteratuur doet rekenen. De karaktertekening is verfijnd. Vrijwel nooit voert hij personen ten tonele, die enkel typen zijn; iedere figuur is een persoonlijkheid.
Met virtuositeit maakt hij gebruik van de antithetische tekening van eigenschappen en personen. Zijn voornaamste streven is het voor ogen stellen van mensen, die niet volmaakt zijn, maar wel het ideaal dichter naderen dan de meesten van ons. Het tragische leed vertoont hij in een veelvuldigheid van vormen, die bewonderenswaardig is. Het wapen der tragische ironie hanteert hij op een wijze, die soms sidderen doet.
Revolutionnaire zienswijzen lagen hem niet. Twijfel aan de geldende voorstellingen betreffende de goden koestert hij niet, maar hij ziet hen niet als gunstige machten, veeleer als machten zonder meer. Toch is de grondslag van de werkelijkheid te vinden in eeuwige wetten, die door de goden zijn bepaald. De mens heeft zich daarnaar te voegen, ook al kost het pijn en al is het niet mogelijk ze te begrijpen. Daarom is aan de ene kant een trek van pessimisme aan zijn werk niet vreemd, maar aan de andere kant kan toch van wanhoop geen sprake zijn. Onderwerping en berusting zijn de juiste levenshouding.
Sophokles’ harmonische natuur schijnt ook innerlijke vrede te hebben gevonden. Aldus staat hij in vele opzichten tussen de geweldige, hartstochtelijke en impulsieve Aeschylus en de gespletene, onevenwichtige Euripides in.
PROF. DR B. A. VAN GRONINGEN
Bibl.: uitg. d. A. C. Pearson (Oxford 1924), m. comm. R. C.
Jebb, 10 dln (Cambridge 1883-1917); m. Fr. vcrt. P. Masqueray (Paris 1922-’24, Coll. Budé, 4de dr. 1946 ev.); m. comm. J.
C. Kamerbeek, Leiden (in bew.). Ned. vert. met Aeschylus door L. A. J. Burgersdijk (1903, herdr. 1910), afz. vert. v. de Aias d.
B. v. Lier (1932), Antigone d. H. C. Muller (1907), W. Kloos (1908) en P.
Brommer (1947), Elektra d. P. C. Boutens (1920), Kon. Oedipus d. P.
C. Boutens (1926) en Philoktetes d. L. de Jong (1933).
Lit.: T. B. L. Webster, An introd. to S. (Oxford 1936); H. Weinstock, S. (Leipzig 1931); C. M.
Bowra, The Sophoclean Tragedy (Oxford 1944); J. C. Opstelten, S. en het Grieksche pessimisme (Leiden 1945); C. H. Whitman, S., a Study of Heroic Humanism (Harvard U. Pr. 1951); A.
J. A. Waldock, S. the Dramatist (1951).