(spr. Zoost), Westduitse stad in het Land Noordrijnland-Westfalen, met (1952) 31.000 inw. (1939: 23.000; 1945: 20.000), van wie ½ Evang. en ½ R.K., ligt 98 m hoog in een vruchtbare lössvlakte (de Soester Börde) en is een kruispunt van spoorwegen op de lijn Unna-Lippstadt. Het is een oude stad, met nog bewaarde omwalling en de 16de-eeuwse Osthofenthor, nauwe en bochtige straten met vele oude huizen uit de 13de-16de eeuw, en vele oude kerken (de R.K.
Sankt Patroclidom uit de 12de eeuw, de Evang. Wiesenkirche uit de 14de-15de eeuw, de Petrikirche uit de 12de en 13de eeuw, de Sankt Mariakirche zur Höhe of Hohnekirche uit de 13de eeuw en de Nikolaikapel uit de 13de eeuw).Merkwaardig zijn de in de stad ontspringende bronnen, waaronder de Grosse Teich. Soest is het middelpunt voor een vruchtbaar landbouwgebied en heeft een gymnasium uit 1532, een Lutherse kweekschool voor onderwijzers, een seminarium voor predikanten, een landbouwwinterschool enz., rechtbanken en een groot aantal fabrieken (machines, draad, suiker, gloeilampen).
Geschiedenis.
Soest behoorde tot het oude hertogdom Saksen en gold als hoofdplaats der Engeren. Sedert ca 700 was het onderworpen aan het aartsbisdom Keulen. In de 12de eeuw had het belangrijke handel op de Oostzee. Sedert 1120 had het stadsrecht, terwijl het geleidelijk zijn gezag over een groot gebied („Die Börde”) vestigde. Het privilege, waarin dat vervat was (het Soester stadsrecht of „Schrae”), was het voorbeeld van tal van Duitse stedelijke privileges: bijv. die van Lübeck, Hamburg enz. Het werd een van de oudste en belangrijkste Hanzesteden (zie Hanze) en verkreeg ook een belangrijk plattelandsgebied.
In 1444-1449, gedurende de zgn. Soestervete, maakte de stad zich volledig vrij van Keulen. Toen ontstond echter ook de bondgenootschappelijke verhouding tot Kleef, die later, toen Kleef Brandenburgs geworden was, hoe langer hoe drukkender werd. In de Franse tijd (1807-1813) verloor de stad alle zelfstandigheid, daarna werd zij Pruisisch.
In Wereldoorlog II werd de stad zwaar beschadigd (50 pct), maar is (1952) nagenoeg weer opgebouwd. Het middeleeuwse stadsbeeld bleef ongeschonden.
Lit.: F. v. Klocke, Studien zur Soester Geschichte, I, II (1927-1928); Zeitschr. des Vereins f. die Gesch. von S. und der Börde (sedert 1881/’82); Nissen, S. (1931).