is het authentieke afschrift van een vonnis of van een authentieke acte, dat in executoriale vorm is uitgegeven (artt. 430 en 436 Nederlands W.v.B.Rv.). Zij is het afschrift van het oorspronkelijke stuk, minuut geheten, dat gewoonlijk onder voortdurende bewaring blijft van het rechterlijk college, dat het vonnis gewezen, of de ambtenaar, die de acte opgemaakt heeft; doch er zijn uitzonderingen, waarin men de minuut voor een tenuitvoerlegging (z executie) te leen kan krijgen (verg. bijv. artt. 123 en 297 W.v.B.Rv.).
De naam grosse is te verklaren uit het feit, dat zij, in tegenstelling tot de minuut, vroeger met grote letter geschreven werd. De grossen moeten aan het hoofd voeren de woorden: „In naam des Konings” of, zolang een koningin regeert: „In naam der Koningin” (z beslag). In de regel mogen uittreksels of gedeelten van acten niet als grossen worden uitgegeven. Alleen zij, die partijen in het proces of onmiddellijk belanghebbenden bij de acte geweest zijn, voor wie vonnis of acte dus onmiddellijk de bron van rechten en plichten is, kunnen een grosse ervan bekomen (art. 839 W.v.B.Rv.). Een tweede grosse mag aan dezelfde partij slechts bij uitzondering worden afgegeven, en dat alleen op bevel van de arrondissementsrechtbank of, voor wat vonnissen aangaat, van de rechtbankpresident (artt. 841-843 W.v.B.Rv.). Een niet in executoriale vorm afgegeven authentiek afschrift van een vonnis wordt expeditie genoemd; het wordt op aanvrage van een der partijen aan haar uitgereikt door de griffier (artt. 62 en 64 W.v.B.Rv.).Lit.: W. van Rossem, Het Ned. we tb. voor burg. rechtsvordering I, 3de dr., blz. 126-132; II, 3de dr. (bewerkt door R. P. Cleveringa), blz. 577-586; G. W. Star Busmann, Hoofdst. v. burg. rechtsvordering (nieuwe uitg. 1948), §§ 14, 397, 420; W. Hugenholtz, Hoofdlijnen v.
Ned. burgerlijk procesrecht, 6de dr. blz. 70, 221; B. J. Polenaar, Schets van het Ned. burg. procesrecht, 7de dr. (bewerkt door J. H. Polenaar), blz. 263-267; J. A.
H. Goops, Grondtrekken van het Ned. burg. procesrecht, 5de dr. (bewerkt door F. M. Westerouen van Meeteren), blz. 54, 152-153.