Nederlands physico-chemicus (Woerden 14 Juni 1870 - Doorn 13 Nov. 1949), studeerde te Utrecht en werd in 1906 tot hoogleraar in de physische chemie van de Technische Hogeschool te Delft benoemd en van 1907-1940 was hij in gelijke kwaliteit als opvolger van Bakhuis Roozeboom werkzaam aan de Universiteit te Amsterdam. Hij heeft zich vnl. beziggehouden met onderzoekingen op het gebied van de phasenleer (kritische verschijnselen o.a. in het stelsel aether-anthrachinon).
Vooral echter heeft hij nauwkeurig de verschijnselen van de allotropie nader onderzocht, o.a. van phosphorus, phosphorpentoxyde, ammoniumhalogeniden en ijzer. Hij verklaarde de allotropie als een gevolg van het bestaan van meer dan één molecuulsoort, die in elkaar kunnen overgaan. In verschillende gevallen kon hij deze complexiteit aantonen.PROF. DR J. A. A. KETELAAR
Bibl.: Theorie der Allotropie (Leipzig 1921, ook i. h. Eng. en Fr. vertaald); Theorie der Komplexität u. der Allotropie (Leipzig 1938).
Lit.: Chem. Weekblad 28, 555, 560 (1931); 37, 430(1940); 45, 149 (1949).