Nederlands letterkundige (Utrecht 25 Febr. 1910), is als kunstcriticus werkzaam in de journalistiek. Oorspronkelijk Oud-Katholiek ging hij tot het Rooms-Katholicisme over.
Zijn poëzie bezit een innige religiositeit. Sedert Wereldoorlog II is zijn uitdrukkingswijze eenvoudiger geworden maar heeft zijn poëzie ook gewonnen aan diepte. De bundel Ternauwernood (1951) betekende een hoogtepunt dat door volgend werk nog bevestigd werd. Het zangerige van zijn vroegere poëzie is geweken voor een toon van dwingende bezweringskracht. Van grote waarde is zijn psalmberijming, waarvan de ontroeringskracht is versterkt door persoonlijke accenten.Bibl.: Voorspel (1931); Weerklank (1932); Requiem in memoriam matris (1932); Christofoor (1933); Het laatste gezicht (1934); Maria-lof (1939); Angelus; kleine getijden (1940); XL psalmen (1942); Tempore belli (1943); Sonnetten (1944); Zeven Marialegenden (1945); Spiegelbeeld (1946); Het land van den dichter (1947, essay); De Psalmen (1952); Geboorte (1952).