Engels dichter (Shipbourne 11 Apr. 1722 - Londen 21 Mei 1771), kon met steun van Lord Barnard te Cambridge studeren.
Hij schreef er poëzie in het Latijn en Engels en een blijspel. Maar hij leidde er een ongeregeld leven en maakte veel schulden. Toch kon hij een tijdlang te Cambridge college geven. In 1752 verliet hij Cambridge, huwde en vertrok naar Londen om van zijn pen te gaan leven. O.a. schreef hij onder de pseudoniemen Mary Midnight en Pent Wearle. Hij vertaalde Phaedrus en Horatius, maakte een psalmbewerking en een satire, de Hilliade (1853).
Zijn Poems on Several Occasions waren in 1752 verschenen. Johnson verhaalt hoe hij mensen op straat smeekte met hem te bidden.
Waarschijnlijk vanwege godsdienstwaanzin werd hij in 1763 in een gesticht opgesloten, waar hij onnoemelijk leed en o.a. zijn Song to David schreef, gedeeltelijk in de muur gekrast, een gedicht waarin zijn gevoel voor het dynamische aspect van de natuur als manifestatie van Gods majesteit bewogen staat verbeeld. Eindelijk vrijgelaten, werd Smart spoedig weer opgepakt vanwege zijn schulden en gevangen gezet. In zijn cel stierf hij. Zijn uiterst merkwaardige poëzie, verwant met die van Skelton en Blake is voor een groot deel pas onlangs ontdekt en het voorwerp geworden van grondige studie.
Lit.: Edmund Blunden, C. S. (1924); Lawrence Binyon, The Case of C. S. (1934); E. G. Wainsworth en C. E.
Noyes, C. S. (1943).