Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SLAUERHOFF, jan jacob

betekenis & definitie

Nederlands schrijver (Leeuwarden 15 Sept. 1898 - Hilversum 5 Oct. 1936), studeerde medicijnen te Amsterdam, was daarna jarenlang scheepsarts, ook enige tijd arts in Marokko. Hij debuteerde als dichter in De Nieuwe Tijd en Het Getij en werd niet slechts een der belangrijkste figuren in De Vrije Bladen maar van zijn generatie.

Uit zijn werk spreekt een rusteloze zwerversnatuur die achter een droombeeld aan jaagde en tegelijkertijd voor een obsessie scheen te vluchten, te hoge verwachtingen van het leven paarde aan diepe teleurstelling en onlust, weerbarstig compromissen afwees, tederheid onderdrukte in voorgewende onverschilligheid en zich beurtelings uitbeeldde in de gestalten van avonturiers, ontdekkingsreizigers en conquistadores. In een drang, tussen zelfvernietiging en zelfvergetelheid het midden houdend, leefde hij zich in in barbaarse veroveraars en in de oververfijnde decadentie van het hof te Versailles. Zijn sombere, eenzelvige levensvisie heeft hij in zijn romans, in het bijzonder over China, en novellen meer objectiverend uitgebeeld; in de Chinese mensenmassa vond hij eenzelfde eenzaamheid terug als op zee.Het ongelijkmatig en „onaf” karakter van zijn vers is wel als slordigheid verklaard maar behoort toch eer bij de sfeer der vormgeving. Zijn werk, verwant met Rimbaud en Corbière, is van grote invloed op jongeren geweest.

PROF. DR N. A. DONKERSLOOT

Bibl.: lyriek:

Archipel (1923); Clair Obscur (1926); Oost-Azië (1928; onder pseud. John Ravenswood); Eldorado (1928); Fleurs de marécage (1928); Serenade (1930); Saturnus (1930); Yoeng Poe Tsjoeng (1930); Soleares (1933); Een eerlijk zeemansgraf (1936).

Proza: Het lente-eiland (1930); Schuim en asch (1930); Het verboden rijk (1932); Het leven op aarde (1934); De opstand van Guadalajara (1937).

Dramatisch: Jan Pietersz. Coen (1931). Verzamelde werken (7 dln, 1940 vgg.).

Lit.: H. Marsman, in: Verz. Werk III en IV; A. Donker, in: Fausten en faunen (1930); E. Du Perron, in: Tegenonderzoek (1933); Groot Nederland, Nov. 1936; C. v. Wessem, J.

S. (1940); Idem, in: Mijn broeders in Apol (1941); M. ter Braak, in: In gesprek met de onzen (1946); Podium, 1946, no. 10 en 11; S. Vestdijk, in: Muiterij tegen het etmaal (1947); T. C. Terborgh, Herinneringen aan J. S. (1950).

< >