Ned. componist (Amsterdam 17 Juni 1888), studeerde bij Anton Tierie en aan het Amsterdams conservatorium o.m. bij De Pauw en Zweers, vestigde zich in Den Haag als paedagoog, werd in 1948 verbonden aan het Instituut voor muziekwetenschap te Utrecht, maakte als componist naam met enigszins precieuze, vaak Oosters getinte pianomuziek, die vooral in de huiskamer werd gespeeld. In latere werken is zijn stijl wat forser en moderner geworden.
Hij verzorgde de heruitgave van tal van werken van Sweelinck en schreef over deze componist een biografie.Bibl.:
Voor piano: sonates, sonatines en tal van bundels met kleinere stukken o.m. Het oude China, Zes gezichten op den Fuji, Acht preludes, Sprookjeswereld.
Kamermuziek: 2 strijkkwartetten, 2 vioolsonates, sonatine voor hobo-solo, variaties voor vioolsolo.
Liederen: o.m. Bij den tempel, Doode steden, Liederen van den Nijl, Lofzangen.
Koorwerken: o.m. De verzoeking van Boeddha en Jesus en de Ziel; J. P. Sweelinck en zijn instr. muziek (’s-Gravenhage 1934); De vocale muziek van J. P. Sweelinck (’s-Gravenhage 1948).
Lit.: C. Backers, Nederl. Componisten (1941); R. v. Santen, De piano en hare componisten (1925).