(Schrijver), Nederlands geschiedkundige (Haarlem 12 Jan. 1576 - Oudewater 30 Apr. 1660), studeerde te Leiden in de rechten, maar legde zich vooral toe op de taalstudie en op de dichtkunst en onderhield betrekkingen met de beroemdste geleerden van zijn tijd. Op oude Hollandse overleveringen, vooral op overdreven getallen, heeft hij nuchtere critiek uitgeoefend.
In 1650 blind geworden, nam hij Joachim Oudaen in dienst als voorlezer en schrijver.Bibl.: Oude Bataviën, nu genoemd Holland (1606); Batavia illustrata (1609, 2de dr. 1611); Beschrijvinghe van Oud Bataviën (1612); Saturnalia sive de usu et abusu tabaci (1638; ook in het Ned.); Principes et comites Hollandiae, Zelandiae et Frisiae (1650); Beschrijving van Haarlem (1647); Het oude Goudtsche Kronyksken (1663); uitgave van de gedichten van Jan van der Does, Dan. Heinsius, J. J. Scaliger en Janus Secundus.
Lit.: R. Kampinga, De opvattingen over onze oudere vaderl. gesch. bij de Holl. historici der XVIe en XVIIe eeuw (1917).
