Nederlands jurist en politicus (Pijnakker 19 Oct. 1884), promoveerde in 1908 te Leiden in de rechten.
Hij vervulde van 1909-1928 tal van functies in dienst der Ned.Indische Regering en aan het ministerie van Koloniën en was van 1929-1934 directeur van het dep. van Justitie in Ned.-Indië. In 1935 werd hij buitengewoon hoogleraar te Leiden in het staats- en administratief recht van Ned.-Indië, Suriname en Curaçao.
Tijdens de Duitse bezetting sloot hij zich aan bij de N.S.B. en op 1 Juli 1941 werd hij benoemd tot secretaris-generaal en hoofd van het dep. van Justitie.
Op 20 Febr. 1942 werd hij tevens tijdelijk secretaris-generaal van het dep. van Algemene Zaken en 1 Mrt 1943, bij de reorganisatie der Ned. politie, waarnemend Directeur-generaal van Politie. Hij leidde het justitiële, politiële en wetgevingsbeleid in nat.-soc. richting, doch trachtte, behalve in de politiële sector, waar hij weinig invloed had, de formele voorwaarden van het volkenrecht zoveel mogelijk in acht te nemen. Na de bevrijding gearresteerd, werd hij door het Haags bijzonder gerechtshof op 2 Apr. 1946 ter dood veroordeeld. De bijzondere raad van cassatie veranderde op 22 Juli 1946 dit vonnis in 20 jaar gevangenisstraf.
Bibl.: De ordonnantie met Koninkl. medewerking, diss. (1908); Bepal. en begins. der decentralisatie van 1903 (1912); De voorn. bepal. betr. de decentralisatie (1917); Ontstaan en groei der stads- en landgemeenten in Ned.-Indië (1918); De lagere Inlandsche rechtsgemeensch. in Ned.-Indië (1921); De Indische politiek (1929); Bezet Nederland en het Haagsche Landoorlogsreglement van 1907 (1944).