Nederlands rechtsgeleerde (Arnhem 14 Juli 1687 - Harderwijk 1 Febr. 1756), uit een aanzienlijk Veluws geslacht, promoveerde in 1706 te Utrecht in de rechten, werd advocaat, in 1709 tevens secretaris van Harderwijk, later ook extraordinaris raad en schout (scholtis) van deze stad. Hij schreef gezaghebbende werken over het Veluwse landrecht en de toepassing daarvan in de practijk, gaf rechtsgeleerde adviezen uit en bewoog zich verder ook op historisch en historisch-philologisch terrein.
Zijn beschrijving van Harderwijk berust op nagelaten aantekeningen van zijn vader Henrick Schrassert.Bibl.: Commentatio ad reformationem Velaviae (Hardervici 1719); Hardervicum antiquum, ofte beschryvinge der stadt Harderwyck (Harderwyck 1730, 2de dr. in 2 dln 1732); Gereformeerde willekeuren en stadsrechten van Harderwyck (Harderwyck 1734); Practicae observationes, 2 dln (Hardervici 1736); Codex Gelro-Zutphanicus, 2 dln (Hardervici 1740, zijn voornaamste werk, een juridisch woordenboek, met „stucken en documenten”); Consultatien, advysen ende advertissementen, 5 dln (Harderwyck 1740-’54, 4de dl van Henrick S.); Den Veluwschen practizijn (Harderwyck 1745).
Lit.: Stukken betreffende Mr. J. S., medeged. d. H. Bouwheer, in: Bijdr. en meded. (v.) Gelre X (Arnhem 1907); P. v. Heynsbergen, Gesch. d. rechtswet. in Ned. (Amsterdam 1925); W. de Vries, Bijdr. tot de genealogie v. h. gesl.
S., in: De Ned. Leeuw LVIII (1940); J. Zeylemaker Jzn, Gesch. v. d. Wet. v/h burgerlijk procesrecht (1952, Gesch. d. Ned. rechtswet. IV, 1); W.
Nijhoff, Bibl. Ned. plaatsbeschrijvingen, 2de dr. (’s-Gravenhage 1953).