Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHOONHOVEN

betekenis & definitie

Zuidhollandse gemeente van 152 ha met (1952) 5285 inw., v. w. (1947) 70 pct Prot., 11 pct R.K. en 19 pct andersdenkenden, ligt op de rechteroever van de Lek. Het stadje was vroeger een aanzienlijke vesting en bezit verscheidene oude gebouwen van betekenis, w.o. de Grote of Bartholomeuskerk (14de eeuw), met het graf van Olivier van Noort en van Klaas Louwerenze Blom, het stadhuis (1452, een Gothisch gebouw, gerestaureerd in 1927-’29), de Veerpoort (1601) en de Waag (1616).

De inwoners bestaan vnl. van industrie (zilver, plateelbakkerij, loodwit, verf, confectie en cement). Er is een school voor fijninstrumentmakers en edelsmeden.Geschiedenis.

In 1281 behoorde de heerlijkheid Schoonhoven aan Nicolaas van Cats, die in dat jaar voor de inwoners tolvrijheid in het Utrechtse Sticht verwierf. Stadsrechtprivileges zijn bewaard uit 1320 en 1322. Schoonhoven werd in 1310 een apanage van Jan van Beaumont, wiens kleinzoons Jan en Guy van Blois de stad tot 1397 bezaten. Graaf Willem VI schonk stad en slot aan zijn gemalin Margaretha van Bourgondië, de moeder van Jacoba van Beieren. Jacoba’s aanhangers maakten zich in Jan. 1425 van Schoonhoven, in Mrt ook van het kasteel, meester (zie Beylinc, Allairt). De stad, door de Kabeljauwsen tevergeefs belegerd, werd een van de voornaamste steunpunten van de gravin.

Na Margaretha’s dood (1441) viel Schoonhoven weer aan de grafelijkheid. In 1572 gaf de stad zich aan Lumey over, in 1575 werd zij door Hierges belegerd, in 1577 trad zij tot de Unie toe; in 1672 deden de Fransen een vruchteloze aanslag op Schoonhoven.

Lit.: R. van Berkum, Beschrijving der stadt Schoonhoven (1762).

< >