Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHÖNBERG, arnold

betekenis & definitie

Oostenrijks componist (Wenen 13 Sept. 1874 - Los Angeles 13 Juli 1951), studeerde bij A. Zemlinsky, was werkzaam als leraar aan het Stern-conservatorium te Berlijn (1901) en aan de academie te Wenen (1910), in welke twee steden hij tot 1933 afwisselend als muziekpaedagoog verbonden was.

In 1934 vestigde hij zich in Californië en doceerde aan enige Amerikaanse onderwijsinstellingen.Hij toonde zich in zijn eerste composities (o.m. het sextet Verklärte Nacht en de Gurrelieder) een epigoon van de Laatromantische Duitse school. Ca 1910 is er een breuk in zijn ontwikkeling te bespeuren, waarna een tweede compositieperiode kan worden onderscheiden, gekenmerkt door een scherp dissonerende harmoniek, door een melodiek vol sprongen groter dan het octaaf, door een onregelmatige rhythmiek en door een toongroepering, die „atonaal” genoemd wordt. De werken uit deze periode worden tot het muzikale expressionnisme gerekend. Een derde periode, gekenmerkt door de consequente toepassing van een bepaalde componeermethode, de „Zwölftontechnik”, volgde na 1930 (zie twaalftoonmuziek). Het ligt voor de hand, dat men sommige trekken van deze cerebrale compositietechniek reeds bij oudere werken kan vinden, waarin zij geleidelijk is ontstaan. Aan het vormen en demonstreren van deze techniek hebben ook Schönberg’s leerlingen, zoals Alban Berg, A. von Webern en H. Eisler een werkzaam aandeel gehad.

Bibl.: S. schreef voor het theater: Erwartung, Die glückliche Hand en Von Heute auf Morgen; voor orkest: Pelleas und Melisande, Kammersinfonie, Fünf Orchesterstücke, variaties, een pianoconcert, een vioolconcert, second chambersymphony, een suite, filmmuziek; voor zang- of spreekstem en orkest: Gurrelieder, Pierrot Lunaire, serenade, Ode to Napoleon; een strijksextet, een blaaskwintet, 4 strijkkwartetten, pianomuziek, liederen en koorwerken. Onvoltooid bleven o.m. een oratorium Die Jakobsleiter en een opera Moses and Aaron. Voorts is hij de auteur van een Harmonielehre (1911) en een Theory of Composition (1940).

Lit.: A. Berg, A. Schoenberg (1912); E. Wellesz, A. Sch. (1921); P. Stefan, Sch. (1924); D. Newlin, Bruckner, Mahler, Sch. (1947).

< >