Duits linguist en ethnoloog (Hörde, Westfalen, 16 Febr. 1868), lid van de Congregatie van het Goddelijk Woord (S.V.D.), was hoogleraar aan het R.K. Seminarie te St Gabriel-Mödling bij Wenen, sedert 1925 hoogleraar in ethnologie en algemene taalwetenschap te Wenen.
Na een conflict met de Nazi’s vestigde hij zich in Freiburg (Zw.). Op linguïstisch gebied interesseerden hem vooral de Austronesische en Australische talen. Zijn grote bekendheid heeft hij verworven door zijn verdediging van het monotheïsme als oorspronkelijke religie der mensheid (zgn. oermonotheïsme).Om deze stelling te bewijzen heeft hij, daartoe in staat gesteld door zijn ontzaglijke belezenheid, een welhaast onafzienbare massa materiaal te berde gebracht. De leer der „Kulturkreise” van Graebner c.s., welke leer hij enigszins vervormde tot de cultuurhistorische richting, kwam hem daarbij zeer van pas. Van de cultuurkringen, welke de cultuur-historisch gerichte ethnologen onderscheiden, zouden volgens Schmidt de oudste de zuiverste monotheistische ideeën vertonen, en waar deze zuiverheid te wensen over liet, werd dit toegeschreven aan de overdekking van de oudere cultuurkring door een jongere, waarin astrale mythologie het oorspronkelijk zuiver gedachte Hoogste Wezen verduisterd had. Om deze stelling te bewijzen, ziet Schmidt niet op tegen uiterst gecompliceerde redevoeringen. Tot zijn leerlingen behoren W. Koppers, M.
Gusinde en P. Schebesta.
Bibl. (voorn. werken): Die Stellung d. Pygmäenvölker i. d. Entwicklungsgesch. d. Menschen (Stuttgart 1910); Der Ursprung d. Gottesidee (1ste dr. 1912, 2edr., 8 dln, Münster i. W. 1926 e.v.); Völker und Kulturen I, (met W.
Koppers, Regensburg 1924); Die Sprachfamilien und Sprachenkreisen der Erde (1926); Die Mon-Khmer-Völker (Braunschweig 1906); Handb. d. Methode d. Kulturhist. Ethnologie (Münster i. W. 1937). Van bijzondere betekenis is het door P. Sch. opgerichte internationale ethnologische tijdschrift Anthropos (sedert 1906); Die Tasmanischen Sprachen (Utrecht 1952).