is een veelvuldig voorkomende geestesziekte, vroeger dementia praecox genaamd. Het woord betekent, woordelijk vertaald „splijting van de geest”.
Het gedachtenleven der patiënten zou nl. geen geordende eenheid meer vormen, doch uiteengevallen zijn door verbreking van de logische verbanden, waarbij de patiënt, door zijn pogingen, om de eenheid te herstellen, foutieve verbanden gaat leggen. De splijting veroorzaakt ambivalentie en verwarde gedachtengang, waarbij het autisme overheerst. Onder autisme verstaan wij een opgaan in het eigen fantasieleven, waaraan meer waarde wordt toegekend dan aan de werkelijkheid, wat tot waanvorming kan leiden. Ook het magische denken wordt vaak waargenomen. De oude naam „dementia praecox” is verlaten, omdat de ziekte kan genezen en dus niet tot dementia (geestelijk verval) behoeft te leiden, terwijl de ziekte ook op hogere leeftijd kan uitbreken, waardoor het woord „praecox” (vroegtijdig) eveneens misplaatst is. Hallucinaties ontbreken vrijwel nimmer, kunnen zelfs sterk op de voorgrond treden.
Men pleegt bij de schizophrenie drie ondergroepen te onderscheiden, de hebephrenie, de katatonie en de paranoïde vorm. Bij de laatste vorm treden waangedachten op de voorgrond, doch, in tegenstelling tot de paranoia, is de inhoud van de waan absurd.De ziekte ontstaat doorgaans niet voor het 15de levensjaar; de vage begrenzing van het ziektebeeld heeft een enkele onderzoeker er toe kunnen brengen, deze ziekte reeds op de zuigelingenleeftijd vast te stellen; de op hoge leeftijd optredende schizophrenie is vaak moeilijk te onderscheiden van de geestesziekten van praesenium en senium (zie levenscurve).
Aangaande de oorzaak der schizophrenie tast men in het duister. Men heeft gedacht aan de inwerking van een schadelijk stofwisselingsproduct, aangeboren minderwaardigheid, zware geestelijke druk en andere oorzaken zonder een doorslaand bewijs te kunnen vinden. Bij lichamelijk onderzoek is het nog niet gelukt een enkele, steeds aanwezige afwijking te vinden. Het erfelijkheidsonderzoek wijst slechts op een iets veelvuldiger optreden der schizophrenie in de familie dezer patiënten dan in andere families. De psychologische onderzoekingen hebben uitgewezen, dat emoties en uitputting slechts de druppel plegen te zijn, die de emmer doet overlopen.
Schizophrenie geneest in een groot percentage. Dit percentage is echter moeilijk op te geven, aangezien ten eerste na enige tijd een nieuwe aanval kan volgen en ten tweede de ziekte kan genezen met „defect”. De patiënt is dan niet meer de oude van vroeger. Of de zeer heftig verlopende gevallen, die tot de dood leiden, terecht tot de schizophrenie gerekend worden, is te betwijfelen. Heeft de ziekte enige jaren geduurd, dan is de kans op genezing gering.
De patiënten komen doorgaans tot rust, hun neiging tot verzet en geweld wordt minder, hun waangedachten en hallucinaties laten hen koud, maar hun belangstelling voor de buitenwereld is zeer gering. Vaak hebben zij levenslang verpleging nodig, aangezien zij zich aan de eisen der maatschappij niet meer kunnen aanpassen. Hun onberekenbare gedachten en gebrek aan belangstelling brengen hen tot vervuiling, onenigheid en zeer gebrekkige prestaties. In de gestichten kunnen enkele tot waardevolle krachten binnen gestichtsverband opgevoed worden.
Een afdoende behandeling is niet bekend. Insuline- en electroshockkuren kunnen echter de genezing bespoedigen en mogelijk ook bewerkstelligen. De ontelbare andere in de loop der tijden toegepaste behandelingen zijn op de achtergrond gekomen.
Enkele patiënten begeven zich op het gebied der kunst. De schrifturen zijn doorgaans niet veel anders dan uitingen van hun waanleven, waarin zij verzanden in eindeloze herhalingen. Op het gebied van teken- en schilderkunst vallen vaak de fantastische structuren op, waarin soms brokstukken van exotische kunst of prestaties van kleine kinderen terug zijn te vinden.
DR A. P. TIMMER
Lit.: E. A. D. E. Carp, A. H.
Fortanier en T. A. Kandou, Psychosen op exogene grondslag en geestelijke defecttoestand (Amsterdam 1937); E. Kräpelin, Psychiatrie, 4 dln (Leipzig 1909-’15); E. Bleuler, Die Schizophrenien, in: Handbuch der Psychiatrie, hrsg. v. G.
Aschaffenburg (Leipzig 1911-’15); Handbuch der Geisteskrankheiten, hrsg. v. O. Bumke, Spezieller Teil V: Die Schizophrenie, red. von K. Wilmanns (Berlin 1932); J. Berze en H. W. Grühle: Psychologie der Schizophrenie (Berlin 1929), en vrijwel alle leerboeken der psychiatrie.