is in het algemeen het verlies van een schip, doordat het door storm vernietigd, op rotsen verbrijzeld, op het strand uiteengeslagen, bij aanvaring in de grond geboord of door enig ander ongeval, zoals brand, vernietigd wordt. Aanvaring, storm en mist, ongevallen aan de machines of de schroef, brand in de lading, overlast en andere onzeewaardigheid, gebrek aan zeevaartkundige kennis en achteloosheid van de eigen bemanning, onvoorzichtigheid van anderen enz. zijn even zovele oorzaken van schipbreuk.
Landmerken, bakens, vuurtorens, lichtschepen, seinen enz. dienen om de schipbreuk zoveel mogelijk te verhoeden en bij beschaafde volken heeft men aan de kust velerlei hulpmiddelen om bij schipbreuk de bemanning te redden (zie reddingwezen). Voor het vermijden van aanvaringen en de zekerheid der scheepvaart in het algemeen heeft men in de 19de en 20ste eeuw een reeks internationale regels vastgelegd, waarvan de naleving is opgelegd in alle landen van belang op handelsgebied. De zekerheid der scheepvaart is in de loop der tijden zeer toegenomen en het aantal schipbreuken is in dezelfde mate afgenomen. Tot die gunstige uitslag heeft de draadloze telegrafie het hare bijgedragen. Het bestuur van het „Lloyd’s Register of Shipping” te Londen en het „Bureau Veritas” te Parijs geven jaarlijks lijsten van de vermiste schepen uit. De rechtskundige gevolgen van schipbreuk worden geregeld in het Wetboek van Koophandel.
Regelen op het overmatig laden van schepen, in het bijzonder de zgn. Plimsoll-lijn, die met een uiterlijk op het schip aangegeven teken de overlading belemmert, zijn algemeen in voege. Een bepaling van het internationaal verdrag, in 1910 te Brussel gesloten, legt aan alle schepen en hun gezagvoerders de verplichting op, hulp te verlenen aan schipbreukelingen, die zich op zee in levensnood bevinden; dit voorschrift wordt door straf- en tuchtmaatregelen bekrachtigd.