Doopsgezind kerkhistoricus (’s-Gravenhage 28 Sept. 1819 - Amsterdam 31 Dec. 1893), hoogleraar te Amsterdam aan het seminarie der Doopsgezinden (1859I, doctor theologiae h.c. van Leiden (1870) en tevens hoogleraar te Amsterdam (1877). Hij is de voornaamste geschiedschrijver zijner kerk in de 19de eeuw en wijdde zich bovendien aan de historie der Reformatie in de Nederlanden in het algemeen.
Bibl.: De providentia divina Teleiobaptistas neerlandicos ab exitio vindicante (1860), vertaald als: De Doopsgezinde Broederschap in Ned. voor vervloeiing en ondergang bewaard (1861); Gesch. der kerkherv. in Ned. van haar ontstaan tot 1531 (1873); Inventaris der archiefstukken bij de Ver. Doopsgez. Gemeente te Amsterdam, 2 dln (1883); Jaarverslagen Doopsgez. Soc.
Lit.: W. Prins, in: Levensberichten van de Mij der Ned. Letterkunde (1894); H. C. Rogge, Levensbericht van J. G. de H. S. (Amsterdam 1895).