Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHAIK, josephus robertus hendricus van

betekenis & definitie

Nederlands politicus (Breda 31 Jan. 1882), promoveerde in 1905 te Utrecht in de Rechten, was advocaat te Arnhem en ’s-Gravenhage, en werd in 1917 lid van de 2de Kamer voor de R.K. Staatspartij.

In zijn fractie behoorde hij tot de uiterste linkervleugel. In Oct. 1923 verwekte hij een kabinetscrisis, door met negen fractiegenoten tegen de Vlootwet te stemmen. Van 1929-1933 was hij voorzitter der 2de Kamer. In laatstgenoemd jaar werd hij minister van Justitie in het 2de kabinet-Colijn. In 1937 afgetreden werd hij wederom Kamervoorzitter hetgeen hij tot 1948 bleef. Na de verkiezingen van 1948 vormde hij (Aug.) een kabinet, bestaande uit K.V.P., P.v.d.A., C.H.U. en V.V.D., waarin hijzelf minister zonder portefeuille en vice-minister-president werd (min.-pres. was dr W.

Drees). In deze functie hield hij zich vooral bezig met de hervorming van het Koninkrijk. In Mrt 1951 met het kabinet afgetreden, kreeg hij de titel van Minister van Staat en werd 11 Mei d.a.v. lid van de Raad van State. Hij speelde nog een belangrijke rol bij de voorbereiding van de 2de Ronde-Tafel-conferentie met de West en was voorzitter van de staatscommissie voor de Grondwetsherziening 1952.Bibl.: De overheid tegenover de artt. 1401 e.v. B.W., diss. (1905).

< >