het noordelijkste Zwitserse kanton, ligt, in drie delen gesplitst, op de rechteroever van de Rijn, grotendeels omgeven door Duitsland en in het Z. door de Rijn van de kantons Zürich en Thurgau gescheiden. Het land heeft een oppervlakte van 298 kma en telt (1950) 57.515 inw. (vnl.
Prot.).Het N. en O. worden door het Randengebergte in 2 ketens doorsneden, het Z.W. behoort tot de Klettgau. In de Rijn monden de Biber en de Wutach uit. Wereldberoemd is de waterval van de Rijn bij Laufen. Er wordt veel graan verbouwd, verder aardappelen, hennep, ooft en wijn. De veeteelt is van belang, de bodem levert kalk- en zandsteen en leem. Verder is er kunstmatige visteelt.
De nijverheid is, sedert men de waterkracht exploiteert, toegenomen. Het volk kiest de leden van de Grote Raad (één lid op 500 zielen) voor de tijd van 4 jaar. De uitvoerende macht berust bij een Regeringsraad van 5 leden, die om de vier jaar door het volk gekozen worden. Er bestaat een hoogste rechtbank van 5 leden, die eveneens voor de tijd van 4 jaar, doch door de Grote Raad, worden aangesteld. Het kanton trad in 1501 toe tot het eedgenootschap en was van 1798-1803 ingelijfd bij de Helvetische republiek, doch kreeg bij de Bemiddelingsacte zijn zelfstandigheid als kanton terug. Na een boerenopstand in 1831 werd een liberale grondwet ingevoerd, die in 1876 en 1895 in democratische zin werd herzien.
Lit.: W. Pestalozzi-Kutter, Kulturgeschichte des Kantons S., 3 Bde (1938-’41); W. V. Guyan, Heimatkunde des Kantons S. (1947).