Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Samuël COSTER

betekenis & definitie

Nederlands schrijver (Amsterdam 16 Sept. 1579-1665), studeerde sinds 1607 te Leiden in de medicijnen en promoveerde er in 1610. Reeds voor die tijd had hij deel uitgemaakt van de kamer „In Liefde Bloeiende”.

Na zijn terugkeer te Amsterdam, waar hij tot dokter in het Gasthuis werd aangesteld, ging deze kamer door onderlinge onenigheid sterk achteruit en in 1617 scheidde een aantal van de beste leden, o.a. Hooft en Bredero, zich, onder leiding van Coster, af. Op diens kosten werd een gebouw gesticht, dat, in navolging van de Italiaanse Accademia, de naam droeg van „Eerste Duitsche Academie”, maar gewoonlijk Costers Academie genoemd werd. Het doel was niet alleen drama’s te vertonen en de dichtkunst te beoefenen, maar ook colleges te doen geven.

Wel hebben geruime tijd twee professoren (Sybrant Hansz. Cardinaal en Jan Theunisz.) les gegeven maar in de practijk bleef het vooral bij toneelpoëzie. In 1622 werd het gebouw aan de regenten van het Weeshuis overgedaan, waartoe Coster genoopt werd door de heftige tegenstand der Calvinistische predikanten, die vooral heftig was geworden sinds de Academie voor de Remonstranten had partij getrokken, en Coster zijn Iphigenia had laten vertonen, waarin de Contra-Remonstrantse predikanten gehekeld werden. Tot 1621 liet Coster een aantal eigen werken in de kamer „In Liefde Bloeiende” en de Academie vertonen, waarvan de voornaamste zijn de kluchten: Boere-klucht van Teeuwis de Boer en men Juffer van Grevelinckhuysen (gedr. 1627), Spel van Tiisken van der Schilden (1617) en de drama’s: Ithys (1615), Iphigenia (1617), Isabella (1619) en Polyxena (i6ig).

In 1648 organiseerde hij nog, bij de viering van de vrede van Munster, een zestal Vertooningen. Van zijn stukken zijn de kluchten, die sterk onder de invloed van die van Bredero staan, het belangrijkst.Bibl.: Werken, uitgeg. d. R. A. Kollewijn (Haarlem 1883).

Lit.: J. Hobma, Levensgesch. van dr S. G. (Oud-Holland XVI, 1898, blz. 225-244); G. N.

Wybrands, Het Amst. tooneel van 1617-1772 (Utrecht 1873); J. H. Gallée, Academie en Kerkeraad (Utrecht 1878); J. A.

Worp, Gesch. v. d. Amst. Schouwburg (1920); H. F.

Wijnman, De beoefening der wetenschappen te Amsterdam voor de oprichting v. h. Athenaeum in: Zeven eeuwen Amsterdam II (1947).

< >