Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SALVIA-OLIE

betekenis & definitie

is een aetherische olie, afkomstig van een Labiaat (Lipbloemige) Salvia officinalis, een verwante van de aan Ned. dijken voorkomende Veldsalie. De plant, die ca 60 cm hoog wordt, heeft kruisgewijs tegenoverstaande, enkelvoudige bladeren met fijn gekartelde rand, blauwviolette bloemen in ijle schijnkransen, die tot lange schijnaren verenigd zijn.

De plant heeft een sterk aromatische geur en hoort thuis in het noordelijke Middellandse-Zeegebied en wordt daar veel gekweekt. In de 16de eeuw werd de plant reeds medicinaal gebruikt. De plant hoort in droge streken thuis en heeft een duidelijk xeromorf karakter; de bladeren hebben een dikke cuticula, zijn dicht behaard en dragen behalve gewone haren ook klierharen. Men wint de olie, die 1½ - 2½ pct van het droge kruid uitmaakt, in Dalmatië, Spanje, op Korfu en in Syrië en sinds Wereldoorlog II ook in Amerika, waar men de plant „sage” noemt.Men onderscheidt verschillende soorten olie, afkomstig van verschillende ondersoorten van de plant, o.a. van de ondersoort lavandulifolia. Echte salvia-olie, afkomstig uit Dalmatië, is sterk aromatisch en heeft een hoog gehalte aan thujon. Het s.g. is 0,915-0,923; ze heeft een estergehalte van 1,6-4 pct, een totaal alkoholgehalte van 6,9-16 pct en een ketongehalte (thujon) van 41,6-61,2 pct. Voor mindere kwaliteiten zijn deze getallen lager, voor thujon bijv. 22-39,7 pct. Prima salvia-olie is oplosbaar in 3,5-8,5 vol. 70 pct alkohol, de mindere kwaliteiten in 7,5-10 vol. dl. 70 pct alkohol. Ze bevat salveen, d-a pineen, cineol, d-β thujon, 1-a thujon, borneol en d-campher. Ze wordt vervalst met thujon, die veel gewonnen wordt uit Amerikaanse cederblad-olie (Juniperus virginiana). Gebruik: als afdrijfmiddel (maar minder sterk werkend dan wormzaadolie) doch in hoofdzaak voor het aromatiseren van sausen en soepen, voor vleeswaren en worstjes.

Lit.: Guenther, The Essential Oils III (New York 1949), p. 710-738.

< >