Phrygisch-Thracische godheid, dikwijls met Dionysos gelijkgesteld, of ook met Zeus. Hij was reeds in het oude Griekenland bekend, bespot en bestreden; in Rome werd zijn dienst in de keizertijd ingevoerd.
Zijn heilig dier was de slang. Vooral de bevrijding van zonde door middel van rituele reiniging werd hem toegeschreven. Men wijdde hem kleine bronzen handen, waarvan de drie eerste vingers waren uitgestrekt (een symbool van zegening). Zij waren vaak versierd met afbeeldingen van een slang, een pijnappel, een kikvors en derg. en dienden om onheil af te weren. Verwarring met de Joodse benaming Sebaoth (Grieks: Sabaoth) voor God maakte, dat uit de Joodse eredienst (wellicht ook de Christelijke) later sommige denkbeelden en vormen op hem zijn overgegaan.