komt in nagenoeg alle religies voor en moet dan ook tot de voornaamste heilige handelingen (z ritus) worden gerekend. De eigenlijke bedoeling van reinigingen is niet het schoonmaken in de betekenis van wegdoen van vuil, hoewel dit in de reinigingen begrepen kan zijn, maar het herstellen van de Macht* in het leven door het verwijderen van het schadelijke en het toevoeren van nieuwe macht.
Het leven verliest op den duur zijn frisheid. Daarom moeten periodiek of in gevallen van zeer duidelijke verslapping, reinigingen plaats vinden. De opgehoopte onmacht moet worden weggeruimd, nieuwe macht toegevoerd.Een typisch voorbeeld is de jaarlijkse reiniging van de Romeinse Vesta-tempel; het vuil wordt zorgvuldig bijeengebracht en in de Tiber geworpen. Gedurende de reiniging zijn de dagen nefasti, d.w.z. ongeschikt tot het ondernemen van enig belangrijk werk: het vuil is besmettelijk. Is de reiniging afgelopen, dan vermeldt de kalender: Quando stercus delatum Fas, wanneer het vuil is weggedragen, is alles veilig. De Vesta-tempel is een staatsheiligdom en het „vuil” is de onmacht, die zich gedurende één jaar in de gemeenschap heeft opgehoopt. Er wordt een nieuw begin gemaakt. Het bij een reiniging gebruikte middel is zeer vaak water, maar ook allerlei andere reinigingsmiddelen (februa noemden de Romeinen ze) komen voor: vuur* o.a. en ook middelen, die met hygiëne niets te maken hebben, zoals ossenurine, het reinigingsmiddel bij uitnemendheid bij de oude Perzen. „Vuil” is een wijd begrip.
Soms wacht men met reiniging tot zich een ernstig geval van besmetting heeft voorgedaan. Maar om onheil te voorkomen, moeten ook periodieke reinigingen, zoals de bovengenoemde van de Vesta-tempel plaats vinden, ongeveer bij wijze van voorbehoedmiddel. Een dergelijke periodieke reiniging is ook het Romeinse lustrum, dat vermoedelijk niet anders dan waswater betekent. In het oude Rome verrichtte men tal van reinigingen; de maand Februari betekent reinigingsmaand. Maar ook bij andere volken, primitieve zowel als cultuurvolken, speelt de reiniging een grote rol. Een bijzondere betekenis heeft zij, wanneer het „vuil”, dat zij moet afwassen, bestaat uit zonden.
De misdadiger moet worden gereinigd. Daartegen richt zich dan weer het protest van hen, die betwijfelen of de uitwendige afwassing iets wezenlijks kan veranderen.
De verst doorgevoerde opvatting van de reiniging is die, welke de verdrijving van het schadelijke en de toevoer van nieuwe levenskracht gelijk stelt met een geheel nieuw leven, een wedergeboorte. Zo ontstaat een reiniging, die uiterlijke verwantschap vertoont met de Doop*. Een voorbeeld daarvan is het zgn. taurobolium, de doop in stierenbloed, die in de keizertijd in verband met de mysteriën* van Mithra en Attis werd toegediend.
Lit.: G. van der Leeuw, Phänomenologie der Religion (1952).