bijgenaamd de Wonderbare, Nederlands mysticus en prozaïst (Ruusbroec, bij Brussel, 1293 - Groenendaal 2 Dec. 1381), vertrok op 11-jarige leeftijd naar Brussel, waar hij bij kan. Jan Hinckaert, een bloedverwant, onderricht ontving.
Na zijn priesterwijding in 1317 was hij werkzaam als vicarius (kapelaan) van St Goedele te Brussel. Uit deze periode dateert zijn strijd met Bloemardinne. In laatstgenoemd jaar trok hij met Vrank van Coudenberg en Jan Hinckaert naar het Zoniënbos en werd eerste prior van de daar gestichte abdij van Groenendaal. Hier ontstonden al Ruusbroec’s geschriften (met uitzondering van Vanden Rike der Ghelieven).In zijn vnl. voor kloosterlingen bestemde geschriften, die behoren tot het beste Middelnederlandse proza, toont Ruusbroec zich de evenknie van de grootste mystici der Middeleeuwen. Tegenover de oudere mystiek kenmerkt de zijne zich door haar speculatief karakter als consequente Drieënigheidsmystiek, en tegenover de contemporaine, met name de Duitse, door haar relatief krachtig ervaringselement. Na zijn dood beschuldigde Jean Gerson, kanselier van de Parijse universiteit, Ruusbroec van a- en pantheïsme, waarop Jan van Schoonhoven heeft gereageerd met een verdediging van zijn vereerde meester.
De handschriftelijke verspreiding van Ruusbroec’s werken was enorm. Sterke invloed oefende hij op de mystiek der volgende eeuwen (bij ons inzonderheid op Hendrik Herp) en via Surius’ Latijnse vertaling (ca 1545) op de Franse, Duitse, Italiaanse en Spaanse. De verering van de Zalige Johannes (cultus immemorabilis) werd in 1909 te Rome erkend en bekrachtigd door Paus Pius X. Zijn feestdag, 2 December, wordt vooral in het Aartsbisdom Mechelen gevierd.
DR J. J. MAK
Bibl.: Die chierheit der gheesteleker brulocht (R.’s hoofdwerk); Het Hantvingerlijn of vanden blickenden steene; Het Boec van vier becoringen; Vanden kerstenen ghelove; Het Boec vanden gheesteleken Tabernacule; Het Boec van seven sloten; De Spieghel der ewigher salicheit; Van seven Trappen; Het Boec der hoechster Waerheit of Samuel; Het Boec vanden Twaelf Beghinen. Over het auteurschap van Van den XII Dogheden bestaat nog geen eenstemmigheid.
Uitg.: door J. B. David (1858-’68), door J. B. Poukens e.a. (1932-’34, 2de dr. 1944-’48); Franse vertaling (volledig) par les Bénédictins de Wisques (1912-’30); Engelse vert. (bloemlezingen) door J. T.
Stoddart (1894), Earle Baillie (1905) e.a. Zie over een 15de-eeuwse Eng. vert. van Hantvingerlijn en Brulocht E. Colledge in English Studies 1952.
Lit.: J. v. R., Leven, Werken (1931, met volledige bibliogr.; L. Reypens en A. v. Walle, in: Ons Geestelijk Erf 1938, 1939; L. Reypens, Uren met R. (Baarn, z. j. (1934)); A. Combes, Essai sur la critique de Ruysbroeck par Gerson.
I. Introduction (1945); W. H. Beuken, R. en de middeleeuwse mystiek (Utrecht - Brussel 1946); A. C. Bouman, in: Tijdschr. v.
Ned. Taal- en Lett., 1947; F. v. d. Berghe, De invloed van Petrus Comestor op de Schriftuurverklaring van J. v. R. (1949, met nieuwste bibliogr.); A. Ampe, De grondlijnen van R.’s Drieëenheidsleer als onderbouw van de zieleopgang (1950); W. H. Beuken, Heilige Dronkenschap (Arnhem 1952).