heet de geldeenheid van de Sovjet-Unie. De oorspronkelijke roebel bestond uit gewaarmerkte zilveren staafjes, die begin 14de eeuw in gebruik kwamen als betaalmiddel.
Merkwaardig is, dat de roebel reeds in 1380 werd verdeeld in 100 eenheden (denga, later kopeken genaamd). Omstreeks dezelfde tijd begon in Moscovië de officiële muntslag. Evenals in West-Europa ontstond er in de loop der volgende eeuwen een veelheid van zware en lichte munten, die geleidelijk deprecieerden. Een munthervorming in 1654-’63 mislukte. Peter de Grote hervormde het verwarde Russische muntwezen naar Westeuropees voorbeeld en koos als eenheid de zilveren roebel van Novgorod. In 1704 begon de aanmunting van deze nieuwe zilveren roebel.
In 1769 werd muntpapier ingevoerd, dat door de staat in tijden van geldnood in ruime mate werd uitgegeven, waardoor het sterk deprecieerde. In 1896 en 1897 werd het muntwezen gesaneerd en de gouden standaard aanvaard. Twee gouden munten (Imperiaal en halve Imperiaal) werden ingevoerd en de zilveren roebel werd gesteld op ⅔ van de gouden roebel, d.i. de goudwaarde van de Franse Louis d’or à 20 frs.Met ingang van Wereldoorlog I begon een voortdurende expansie van de geldhoeveelheid, die door de chaos tijdens revolutie en burgeroorlog leidde tot hyperinflatie en volledig waardeverlies van de roebel. De Sovjetregering luidde de N.E.P. o.a. in met een geldhervorming in 1923 en 1924. Zij voerde een nieuwe geldeenheid, de Tsjerwonetz, in, gelijk aan 10 roebel. Deze werd nominaal gelijkgesteld aan 7,742 g fijn goud, maar er kwamen slechts papiergeld en pasmunt in circulatie. Tsjerwonetz was oorspronkelijk de benaming voor de in de 18de eeuw geïmporteerde gouden munten, vnl.
Nederlandse dukaten. Sedert 1736 werden in Rusland enige millioenen Ned. dukaten geslagen, die echter lichter waren dan de echte. In 1868 beklaagde de Ned. regering zich hierover bij de Russische, die toen beloofde de aanmunting van Ned. dukaten te zullen staken.
De communistische volkshuishouding bleek het niet te kunnen stellen zonder geld, daar zij behoefte had aan een rekeneenheid en ruilmiddel. Ook na beëindiging van de N.E.P. bleef de roebel, die inmiddels weer de Tsjerwonetz als geldeenheid had vervangen, als geld functionneren, zij het alleen in het binnenland, daar verrekening en betaling in de handel met het buitenland steeds geschiedden in vreemde valuta’s of goud. De snelle stijging der geldhoeveelheid na 1925 schijnt de geldswaarde te hebben gedrukt; in 1935 werd althans officieel de goud waarde van de roebel verlaagd van Fr.frs 12 tot 3. Nadat de Fr.franc in 1936 werd losgemaakt van het goud, baseerde de U.S.S.R. in Juli 1937 de buitenlandse waarde van de roebel op de V.S. dollar tegen de koers $ 1 = R. 5,3.
Wereldoorlog II leidde ook in de U.S.S.R. tot goederenschaarste, prijsfixatie, zwevende koopkracht — vooral bij de boeren —, en latente inflatie. In Dec. 1947 vond een geldsanering plaats; voor 10 oude roebels werd één nieuwe uitbetaald, waardoor vooral de boeren werden getroffen; voor houders van spaarsaldo’s, coöperaties en kolchozen was de inwisselingsverhouding veel gunstiger. Tevens werden vele prijzen van eerste levensbehoeften door de staat verlaagd, gevolgd door nog drie algemene prijsverlagingen in 1948-’50 ter versterking van de binnenlandse waarde van de roebel, 1 Mrt 1950 verhoogde de regering dan ook de roebelwaarde van 5,3 tot 4 roebel per V.S.-dollar; zij koppelde haar niet meer aan de dollar, maar aan het goud: de waarde van de roebel werd bepaald op 0,222168 g fijn goud.
Voor de handel met niet-communistische landen heeft de roebel geen betekenis; van een koers van de roebel kan men daar nauwelijks spreken. De Roemeense leu en de Bulgaarse lev zijn gekoppeld aan de roebel. Er is van Russische zijde een streven om de handel tussen de communistische landen in Oost-Europa uitsluitend te baseren op de roebel („roebelblok”).
C. DE JONG