Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RITTER, karl

betekenis & definitie

Duits geograaf (Quedlinburg 7 Aug. 1779 - Berlijn 28 Sept. 1859), werd in 1820 hoogleraar te Berlijn. Daarmee begon tevens zijn grote betekenis als geograaf; hij is de eigenlijke stichter van de wetenschap der mens-aardrijkskunde.

Hij streeft, op voorbeeld van Humboldt, naar een synthese van alle mogelijke gegevens; hij voert de wet van oorzaak en gevolg ook in de aardrijkskunde in. Nog geschiedde dit alles op zeer beperkte schaal; wel stelt hij de mens op het eerste plan, doch in wezen komt zijn werk neer op een bestudering van de aarde. De gehele natuur wordt beoordeeld naar de nuttigheid voor de mens. Ook in een enigszins literaire behandeling der stof is hij niet geslaagd. Het zijn vooral Richthofen en Ratzel geweest, die met de physisch-deterministische school van Ritter hebben gebroken en de geografie in nieuwe banen hebben geleid.Bibl.: Europa (2 dln, Frankfurt 1804-1807); Die Erdkunde (24 dln, Berlin 1822-1859; onvolt.); Einl. z. allg. vergleich. Erdkunde (Berlin 1852); Gesch. d. Erdkunde u. d. Entdeckungen (Berlin 1861).

Lit.: Kramer, K. R., ein Lebensbild, 2 dln (1864-1870); Fr. Ratzel, Zu K. R.’s hundertjähr. Geburtstag (Kl. Schriften, hrsg. von Helmolt, I, 1906); J.

G. v. d. Valk, Peschels kritiek op R. (Utrecht 1944, sociaal-geogr. meded. 1944, 1).

< >