Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RIPPERDA

betekenis & definitie

zeer oud Gronings geslacht, dat reeds vóór 1400 zetelde op de burcht Farmsum aan de Eems. Zowel het Oldambt als het O. van Fivelgo behoorden in die tijd tot hun invloedssfeer.

In de kaperoorlogen die in de decenniën voor en na 1400 de Eemsmond en de wadden onveilig maakten, boden ze bovendien in de mond van de Farmsummerzijl telkens een vluchthaven aan een der partijen. Met de ambtman van Emden waren zij in de regel op goede voet en samen beheersten deze twee hoofdelingen de Eemsmond.Toen in 1427 Fokko Ukena een deel der Ommelanden bezette, kozen de Ripperda’s dan ook de zijde van de Oostfries tegen de stad Groningen, die de tegenstand organiseerde; en na zijn val volhardden ze met steun van Hamburg nog jaren lang in hun verzet, tot ze in 1435 moesten zwichten en aan de stad toestaan de burcht Farmsum voortaan als een „open huis” te gebruiken. In de verdere loop der 15de eeuw bracht bovendien Groningen het hele Oldambt in zijn macht, zodat de invloed der Ripperda’s tot Fivelgo werd beperkt. Evenwel bleven ze een aanzienlijke plaats innemen onder de Ommelander hoofdelingen.

Reeds ca 1500 had Eggerik Ripperda door huwelijk goederen verworven in Overijsel. Diens zoon Unico, 1503-1566, was drost van Salland en werd in de gewestelijke ridderschap beschreven. Later viel ook Farmsum aan deze tak toe; in het midden der 18de eeuw is het geslacht in de Nederlanden uitgestorven. Van ouds waren echter de Ripperda’s deels in de Ommelanden, deels in Oost-Friesland gevestigd; ze hebben zich nog veel verder verbreid. Men vindt opeenvolgende generaties van Ripperda in Hannover, in Brandenburg - Pruisen, te Wenen en in de 19de en 20ste eeuw ook in Denemarken. Van de Duitse Freiherren Ripperda zijn nog enkele leden in leven.

< >