Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Rijcklof Michaël van GOENS

betekenis & definitie

(Utrecht x 2 Mei 1748 Wernigerode 25 Juni 1810), achterkleinzoon van de gouverneur-generaal, gold reeds als knaap als een geleerde. Op nauwelijks 18-jarige leeftijd werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis, welsprekendheid, oudheidkunde en Grieks.

Bij de verdere voortzetting van zijn studiën sloeg hij met voorliefde de aesthetische richting in, terwijl hij zich meer verwant begon te gevoelen aan de moderne literatuur dan aan de klassieke oudheid. Onder de schuilnaam „Le Philosophe sans fard” plaatste hij geestige artikelen in de Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Letterkunde. In 1769 gaf hij een vertaling in het licht van Mendelssohn’s Verhandeling over het verhevene en naïve in de schoone kunsten en weetenschappen. Bij een nieuwe druk hiervan gaf hij in een voorrede o.a. de schets ener geschiedenis van de letterkundige smaak. Zijn vrijzinnige denkbeelden wekten groot verzet in theologische kringen, wat weldra zulke afmetingen aannam, dat Van Goens in 1776 ontslag nam als hoogleraar. Hij werd nu door Willem V in de vroedschap van Utrecht benoemd en wijdde zich voortaan geheel aan de politiek.

Toen de oorlog met Engeland uitbrak, keerde hij zich als vurig stadhoudersgezinde en aanhanger van Engeland met grote felheid tegen de Amsterdamse regenten, in het anoniem Politiek Vertoog over het waar sistema van de stad Amsterdam. (1781) en het pamflet De seven dorpen in brand, of de geschiedenis der oliekoeken, terwijl hij ook de redactie op zich nam van De ouderwetse nederlandse patriot, welk weekblad echter reeds in 1783 weer opgeheven moest worden. In Utrecht was hij nu allengs onmogelijk geworden en onder voorspiegeling van een diplomatieke betrekking liet hij zich bewegen zijn ontslag te nemen en naar ’s-Gravenhage te komen (1783). Willem V durfde hem echter geen betrekking te verschaffen, maar gaf hem tot 1795 een jaargeld. In 1786 vertoefde hij tot herstel van gezondheid in Zwitserland en Duitsland, waar hij omging o.a. met Lavater en de mysticus Stilling.

Hij schreef nog een groot aantal theologische en zedekundige verhandelingen, die grotendeels onuitgegeven bleven. Tijdens zijn ziekte was hij zeer vroom en orthodox geworden. De laatste zeven jaren van zijn leven verkeerde hij door jicht in hulpbehoevende toestand.Lit.: B. ten Brink, Levensbeschrijving van R. M. van G. (1860, een eenzijdige lofrede); W. H. de Beaufort, in: Geschiedkundige Opstellen I (1893) en W. P.

Sautijn-Kluytin Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde, IX. In de Werken van het Hist. Genootschap verschenen: Brieven aan R.

M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende (door De Beaufort, 3 din, 1884-1890); G. Wille, De literator R. M. v. G. en zijn kring.

Studiën over de achttiende eeuw. Eerste deel (Zutfen 1937); P. J. C. de Boer, R, M. v.

G. en zijn verhouding tot de literatuur van West-Europa (Amsterdam 1938).

< >