was een der meest beroemde bijbelse richteren of rechters, afkomstig uit de stam Manasse. Zijn heldendaden in zijn strijd tegen de Midianieten worden in het Bijbelboek Richteren, hoofdst. 6-8, uitvoerig en aanschouwelijk beschreven.
Zijn naam Gideon (in de Vulgaat: Gedeon) wordt in Richt. 6 : 29 v. blijkbaar in verband gebracht met het Hebreeuwse woord voor „vellen, afhouwen”: omdat hij na zijn roeping het altaar van Baäl omvergeworpen en de gewijde boomstam afgehouwen heeft. Zijn andere naam Jerub-baäl wordt daarna (in vs. 32) in verband gebracht met de „twist” tussen hem en de afgod Baäl, dus wellicht bij wijze van erenaam. Over de literaire structuur en de historische waarde van deze verhalen zijn uiteenlopende hypothesen geopperd. Bekende episoden zijn het dubbele wonder met de wollen vacht, die ondanks de droogte vochtig wordt en ondanks de dauw droog blijft (Richt. 6 : 36 w.); voorts de proef bij de beek Harod, waardoor Gideon zijn mannen schift, zodat er slechts driehonderd strijders overblijven (7 : 1 w.); de voorspellende droom van de Midianiet, en de strijdkreet van de aanvallers: „Zwaard des Heren en Gideon”! (7: 13, 20).
Gideon en zijn zoon Abimelech zijn de voorlopers van het Israëlietische koningschap, al heeft hij zelf blijkens Richt. 8 : 22 v. de koningstitel geweigerd.