is de naam der Filistijnse vorsten van Gerar. Een van hen ontroofde aan Abraham zijn huisvrouw Sara, toen Abraham haar voor zijn zuster uitgaf; hij zond haar later, toen hij beter onderricht was, met rijke geschenken terug (Gen. 20).
Hetzelfde wordt (Gen. 26) verhaald van Izaak en zijn vrouw Rebekka. — De onwettige zoon van den Israëlietischen richter Gideon droeg dezelfde naam. Deze Abimelech werd door de Sichemieten uitgeroepen tot koning over een klein rijkje in Sichem en omgeving. Toen in het derde jaar van zijn bewind, tijdens zijn afwezigheid, een oproer tegen hem uitbarstte, veroorzaakt door het verhalen van de fabel van Jotham (Richt. 9), belegerde en veroverde hij de stad Sichem en deed de weerloze inwoners ombrengen. Daarna trok hij op naar Thebez, dat ook was opgestaan, maar werd bij de aanval door een vrouw dodelijk gewond en daarna door zijn eigen wapendrager gedood. De naam betekent: „mijn vader is de (goddelijke) Koning”.