Brits koloniaal gebied in Zuid- en Midden-Afrika. De Zambesi scheidt Noord- en Zuid-Rhodesië, die aanzienlijke verschillen in klimaat, maatschappelijke toestanden, economische ontwikkeling en bestuursvorm vertonen.
Zuid-Rhodesië heeft een oppervlakte van 389.000 km2.
Bodemgesteldheid
Het land is een natuurlijke eenheid, doordat de erosie van Zambesi en Limpopo en hun zijrivieren brede, laagliggende gebieden heeft gevormd, die warm en ongezond zijn, daardoor weinig bewoond worden en het hoge land, dat van Z.W. naar N.O. door het midden van de kolonie loopt, isoleren. Dat wij in dit hoogland niet te doen hebben met een gebergte, maar met een brede plateaurug, blijkt uit het feit, dat de hoofdspoorweg ten naaste bij de waterscheiding volgt. De oppervlakte is licht golvend met hier en daar kopjes en heuvellandschappen van meer ontwikkeld reliëf, zoals de schilderachtige Matopo’s. Over het geheel echter moet men de sterkste reliëfontwikkeling zoeken in de valleien, die omlaag leiden naar de twee hoofdrivieren, en vooral ook in de verhoogde plateaurand, op de grens met het Portugese gebied, die een echt berglandschap vormt (hoogste top 2520 m). De rivieren, onbevaarbaar, geschuwd om de malaria en bovendien in veel gevallen besmet met bilharziosis, zijn weinig aantrekkelijk. Een uitzondering hierop vormen de geweldige Victoriavallen van de Zambesi, die een middelpunt van toeristenverkeer vormen gedurende het winterseizoen.
Klimaat
Dit wordt in zijn temperatuur geheel door de hoogteverschillen bepaald. Het beste deel van het plateau, een strook van ca 80 km breedte en ca ⅙ van de kolonie omvattend, ligt boven 1200 m, met kleine delen boven 1500 m. Dit is het eigenlijke witmansland; ondanks de tropische ligging wordt de zomer hier niet warmer dan in Zuid-Frankrijk, terwijl de gemiddelde wintertemperaturen aan die van Algerië doen denken; de winternachten worden flink koud. Temperaturen onder het vriespunt komen intussen weinig voor. Min of meer bruikbaar voor Blanken is ook het gebied tussen 1200 en 1000 m. Daar beneden begint het klimaat een echt tropisch karakter te vertonen, hoewel overal de seizoenverschillen nog duidelijk uitkomen.
De streken onder 1000 m omvatten ca ⅓ van het land. De regenval komt bijna geheel in de zomer en neemt over het algemeen af van O. naar W., met dien verstande, dat het hoogland belangrijk meer krijgt dan de lage streken op dezelfde meridiaan. Daar laatstgenoemde tevens warmer zijn, hebben zij een steppeklimaat, evenals de omgeving van Boelawajo, die daardoor een tegenstelling vormt tot het grootste deel van het hoogland, dat vochtig is. Een jaarlijkse regenval van meer dan 120 cm vindt men in het oostelijk grensgebergte, terwijl aan de Limpopo cijfers van minder dan 40 cm voorkomen.
Plantengroei
Deze wordt gekenmerkt door de combinatie van gras- en boomgroei, die men gewoonlijk aanduidt als savanne, met dien verstande, dat op het hoogland over het geheel de grasgroei overheerst, slechts matig met bomen gemengd, terwijl in de lagere streken veel „bosveld” voorkomt, dat in zijn dichtste delen als lichte woudgroei kan worden aangeduid. Echte wouden van beperkte omvang komen voor op het oostelijk grensgebergte en als galerijwoud langs de rivieren. Nadrukkelijk moet er op gewezen worden, dat de boomrijkdom van het savanneland niet rechtstreeks afhangt van de regenvalcijfers. Zeer dicht bosveld komt voor in streken met steppeklimaat.
Bevolking
De geschatte bevolking bedroeg in 1951: 2.146.000, o.w. 136.000 Blanken en enkele duizenden Aziaten en halfbloeden. De rest zijn inboorlingen. De Blanken bewonen het hoge land, waar het grondbezit bijna uitsluitend in hun handen is. Dit laatste geldt trouwens ook voor de landen langs de spoorweg van Boelawajo N.W-.waarts, waar echter de werkelijke kolonisatie zeer gering is. Het voornaamste Blanke centrum vormen daar de kolenmijnen van Wankie. Opmerkelijk is het sterk stedelijk karakter van de Blanke bevolking, die voor bijna de helft in de twee grootste plaatsen, Boelawajo en Salisbury, woont.
Bijna ⅕ van de Blanken spreekt Afrikaans. 30 pct van de bevolking is geboortig uit de Unie, 31 pct uit Zuid-Rhodesië zelf; de rest bestaat uit Europese (meest Britse) immigranten. De inboorlingen bewonen meest het middelmatig hoge land ten O. en Z. van de woonstreek der Blanken, waar zij uitgestrekte reservegebieden bezitten. Ca ⅓ van de inboorlingen woont buiten de reserves en staat dan veelal op een of andere wijze in dienst van de Blanken. De laaggelegen streken in de Zambesivallei en in de Z.O.-hoek, aan de Limpopo, zijn grotendeels onbewoond, daar zij behalve met malaria ook met de tsetsevlieg geplaagd worden.
Middelen van bestaan
Van de Blanke bevolking is ongeveer 13 pct werkzaam in de landbouw, 26 pct in staatsdienst en vrije beroepen en ⅗ in handel, verkeer, mijnbouw en industrie. Fabrieksindustrie, lang beperkt tot bedrijven van uitsluitend locale betekenis (meelmolens, bakkerij, houtzagerij, reparatiewerkplaatsen enz.), is sterk in opkomst. De mijnbouw die half zoveel Blanken werk geeft als de landbouw, heeft aanzienlijke betekenis. Goud maakt naar de waarde bijna de helft van de minerale productie uit; in Rhodesië komt het meer verbreid voor dan in de Unie, waar bijna alles geconcentreerd is aan de Witwatersrand. Voor Rhodesië is een groot aantal kleine mijnen kenmerkend, in tegenstelling tot het machtige grootbedrijf in de Unie. De totale goudproductie is ongeveer 4 pct van de Transvaalse, zodat de overdreven verwachtingen die men indertijd van Rhodesië in dit opzicht gehad heeft, niet zijn uitgekomen.
Het is een geluk, dat het goud vooral op het gezonde, hoge land voorkomt, terwijl de verspreide ligging verschillende locale marktcentra schept voor de landbouw. Op goud volgt in productiewaarde asbest en daarop steenkool. Van laatstgenoemde delfstof zijn grote voorraden aanwezig, maar meestal in ongezonde, lage streken, terwijl de markt, hoewel geografisch zich uitstrekkend langs het gehele spoorwegstelsel van Noord- en Zuid-Rhodesië, met inbegrip van Beira, in commercieel opzicht zeer beperkt is. Productie vindt vnl. plaats te Wankie, nabij de Victoriavallen, waar twee grote mijnen samen bijna 2 millioen ton per jaar leveren. Nieuwe mijnen zijn elders in aanleg. Verschillende andere mineralen komen voor, waarvan chroom het belangrijkste is.
De Blanke boer houdt zich in het Z.W. bijna uitsluitend met veeteelt bezig, waarbij runderen geheel op de voorgrond staan; voor schapen is het land weinig geschikt en voor paarden is het uiterst ongezond, zodat als werkdieren in het boerenbedrijf meest ossen of ezels gebruikt worden. Runderen houdt men voor vleesproductie (ook voor export) en als trekdieren, maar de zuivelindustrie is in opkomst. Op het N.O. plateau is landbouw van veel belang, naast veeteelt. Hoofdproduct is maïs, het voornaamste voedsel der inboorlingen. Voor tarwe is de vochtig-warme zomer ongeschikt. Men verbouwt een weinig in de winter op drassige plekken (om het gebrek aan regen goed te maken, bevloeiing komt in Rhodesië weinig voor), maar hoe klein ook de Blanke bevolking is, men moet nog broodgraan invoeren.
Het belangrijkste handelsproduct is tabak, die in aanzienlijke hoeveelheid wordt uitgevoerd. Ook de sinaasappelexport is niet zonder belang. De inboorlingen hebben een zeer grote rundveestapel en verbouwen ook maïs (daarnaast kafferkoren), maar hun methodes, zowel in landbouw als veeteelt, staan ver bij die der Blanken achter. Zij produceren voor eigen gebruik, niet voor de handel.
Tegenover de kleinheid van de economisch krachtige bevolkingsgroep is het verkeerswezen zeer goed te noemen. Het spoorwegnet omvat bijna 2100 km, waarbij enige duizenden km busroutes aansluiten. De particuliere automobiel is een ware uitkomst geweest voor een land zonder paarden. De buitenlandse handel van de kolonie gebruikt hoofdzakelijk de haven Beira. Salisbury, de hoofdstad, heeft 90.000 inw. (39.000 Blanken), Boelawajo 60.000 (25.000 Blanken). Alle andere plaatsen zijn dorpen.
Lit.: J. P. R. Wallis, The Story of Sir Ch. Coghlan and the Liberation of South-Rhodesia (1950).
Noord-Rhodesië
(746.000 km2) is een tropisch land, dat in bewoonbaarheid voor Blanken ver bij de zuidelijke kolonie achterstaat. De seizoenverschillen van de temperatuur zijn kleiner, al heeft men nog plateauklimaat. De winters zijn ook op de gunstigste stations bijna zo warm als de Hollandse zomer. De regenval neemt toe van Z. naar N. Bijna het hele gebied is vochtig; alleen de Zambesivallei heeft steppeklimaat. De plantengroei vertoont ook hier savannekarakter, met de gewone variaties.
Zeer ongezond is het diepe dal van de Loeangwa en het grootste deel van de Zambesi-oevers. De tsetsegebieden zijn 8 maal zo groot als in Zuid-Rhodesië. Grote delen van het uitgestrekte land zijn nog moeilijk bereikbaar. Motorverkeer ondervindt, buiten de hoofdroutes, nog grote bezwaren in het natte seizoen. Toch wordt ook hier steeds verbetering aangebracht en tegenwoordig bestaan op de hoofdverbindingen geregelde busdiensten.
De hoge streken in N.O.-Rhodesië behoren tot de gezondste van het land, maar zijn door afgelegenheid nog niet ontwikkeld. Beter is de toestand in de omgeving van Fort Jameson, dat over Nyassaland bereikbaar was, maar thans ook een bruikbare motorweg naar het W. heeft. Hier vindt men wat Blanke landbouwers. De voornaamste ontwikkeling vindt men echter ook in Noord-Rhodesië langs de spoorweg, waar op een aantal gunstige plekken landbouwcentra ontstaan zijn, die een belangrijke stoot vooruit hebben gekregen door de ontwikkeling van de kopermijnbouw aan de grens van Belgisch-Kongo. Een kleiner mijnbouwcentrum is Broken Hill (zink, lood en vanadium). De kopermijnen leveren echter 90 pct van de totale mijnbouwopbrengst van het land en hebben op allerlei gebied een omwenteling teweeggebracht.
De Blanke bevolking van het land is sterk gestegen en staat thans op 30.000 tegenover 1.500.000 inboorlingen. De bestuurszetel is van Livingstone verplaatst naar Lusaka om nader aan het mijngebied te zijn. Beide plaatsen zijn gewone dorpen.
Geschiedenis
Zoals de naam aanduidt vertegenwoordigen de twee kolonies een persoonlijke schepping van Cecil Rhodes, die voor dit doel de Britse Zuid-Afrika Maatschappij oprichtte, algemeen bekend als de „Chartered Company”. Zij kreeg in 1889 haar octrooi en consolideerde door opkoop van concessies de Britse belangen tussen Limpopo en Zambesi.
Hier waren sinds 1837 (na hun botsing met de Voortrekkers in Transvaal) de Matabelen gevestigd en heersten op de gewone hardhandige Zoeloemanier over de inheemse kafferbevolking, de Masjona’s. In Transvaal bestonden ernstige plannen voor een verdere trek naar het Noorden. Ook vreesde Rhodes, dat Duitsland het oog had op een toekomstige vereniging van zijn gebied aan oost- en westkust en zelfs de Portugezen hadden meer belangstelling voor het binnenland dan men wenselijk achtte. Rhodes besloot allen voor te zijn.
In 1890 zond zijn maatschappij een expeditie van 500 man naar Masjonaland, waar men op de steun der inboorlingen kon rekenen. Een bestuur werd gevestigd te Salisbury en de Matabelen, wier gebied om Boelawajo lag, waren zo tussen twee vuren gebracht. Na een aantal grensincidenten brak in 1893 de oorlog uit, die met de onderwerping der Matabelen eindigde. Nog eenmaal kwamen dezen in opstand, toen in 1896, na de mislukte inval van Jameson in Transvaal, het land van troepen ontbloot was, maar ten slotte werd toch de orde weer hersteld. Met de Portugezen was in 1891 een grensregeling tot stand gekomen, waarbij de maatschappij moest afzien van haar vergaande plannen in zake Beira en de Limpopo-monding, maar het eveneens betwiste Manicagebied, ten O. van de Sabiririvier, toegewezen kreeg. De uitbreiding ten N. van de Zambesi dateert van 1899, toen N.W.-Rhodesië (met inbegrip van Barotseland) onder gezag van de maatschappij werd gebracht, terwijl in 1900 hetzelfde geschiedde met N.O.-Rhodesië.
Door gunstiger klimaat en historische voorsprong kreeg Zuid-Rhodesië veel eerder een noemenswaardige blanke bevolking dan Noord-Rhodesië en met dit verschil werd ook onder bestuur van de maatschappij reeds rekening gehouden, door een minder autoritaire regeringsvorm voor de zuidelijke kolonie.
Toch ontstond op den duur ontevredenheid. In 1923 werden de bestuursrechten van de maatschappij in Zuid-Rhodesië opgeheven; haar geweldig grondbezit behield zij daarentegen en tot 1933 ook haar uitgebreide minerale rechten. Het gebied is sinds 1923 een kolonie met verantwoordelijke regeringsvorm. Het verschil met volledig dominiumzelfbestuur ligt hoofdzakelijk op het gebied van de buitenlandse betrekkingen, die door Groot-Brittannië geregeld worden, en het beheer over de inboorlingen, waarin de Londense regering eveneens een zekere mate van medezeggenschap behoudt. In 1924 werd op dezelfde wijze een einde gemaakt aan het bestuur der maatschappij in Noord-Rhodesië, dat echter een kroonkolonie werd.
De Rhodesiës in en na Wereldoorlog II
In Wereldoorlog II leverden de Rhodesiës naast belangrijke troepencontingenten op alle fronten ook veel grondstoffen voor de geallieerde strijdkrachten: koper, chroom, asbest, mica, tungsten en tin, terwijl ook de tabaksproductie sterk toenam. De groeiende mijnbouw en industrie leidden na de oorlog tot toenemende immigratie, waaronder in Zuid-Rhodesië veel Afrikaners, die thans meer dan een zesde deel der blanke bevolking uitmaken. Krachtens zijn geografische aard is Zuid-Rhodesië niet tot aansluiting bij Noord-Rhodesië maar veeleer bestemd tot aansluiting bij Zuid-Afrika, waarvan het alleen wordt weerhouden door wantrouwen tegenover het daar zo sterke Afrikaner-element. Noord-Rhodesië zou beter passen in een federatie van Oostafrikaanse kolonies, maar zijn blanke bevolking heeft weer geen vol vertrouwen in de politiek der Britse regering in zake het inboorlingenvraagstuk van deze gebieden. Na het aan het bewind komen van Malan in de Unie emigreerden ook veel Engelssprekenden uit de Unie, maar de fusieplannen met Zuid-Afrika waren definitief van de baan. Nadat reeds in 1939 een Koninklijke Commissie zich had uitgesproken voor aaneensluiting van de beide Rhodesiës en Nyassaland, is deze gedachte, ondanks oppositie van de inboorlingen, nader uitgewerkt op conferenties, de laatste in Londen in de aanvang van 1952.
Daarna zag het er naar uit dat onder vrij sterke druk van de regering-Churchill de aaneensluiting zou doorgaan, met wederzijdse concessies inzake het inboorlingenbeleid. Anderzijds heeft de Zuidafrikaanse eis aan Groot-Brittannië tot afstand van de protectoraten in en om de Unie, o.a. Betsjoeanaland, geleid tot aanspraken van Zuid-Rhodesië op het N. deel van dit gebied.
PROF. DR P. SERTON
Lit.: H. Marshall Hole, The Making of Rhodesia (1926).