Nederlands dichter (Amsterdam 1626 - Perugia 16 Mei 1669) behoorde te Amsterdam tot de gemeente der Waterlandse Doopsgezinden. In Sept. 1649 ondernam hij een reis naar Rome, van waar hij niet meer naar het vaderland zou terugkeren.
Op 7 Dec. 1651 ging hij over tot de R.K. Kerk, terwijl hij in 1656 en 1666 de lagere wijdingen ontving. Zijn poëzie, die grotendeels vóór zijn vertrek naar Rome geschreven werd, staat sterk onder invloed van Hooft en Vondel; deze laatste waardeerde hem als een dichter „van cierlyke netheit”. Eerst in 1713 werden Anslo’s verzen, die niet zeer talrijk zijn, maar waaronder verschillende langere gedichten voorkomen, gebundeld uitgegeven door Joan de Haes. Het meest de aandacht verdienen: Zegetempel voor Frederik Hendrik (1645); Martelkroon van Steven, de eerste Martelaar (1646); Parysche Bruyloft (treurspel op de Bartholomeusnacht, 1649); Afscheid van Amsterdam (bij zijn vertrek naar Rome, 1649); De Pest tot Napels (1656).PROF. DR W. A. P. SMIT
Lit.: H. H. Knippenberg, Reyer Anslo, zijn leven en letterkundig werk (Amsterdam 1913); K. Vos, R. Anslo’s Overgang, in: De Gids, 1906, II, 317 v.