(1, biologie) heet in de experimentele ontwikkelingsgeschiedenis terugkeer tot de normale toestand na een verstoring (z eiklieving).
Wij geven hier een voorbeeld van regulatie: Driesch scheidde de beide blastomeren van een zeeëgelei, dat zich in tweeën gedeeld had, van elkaar. Er ontstond uit ieder der blastomeren een morula (z ontwikkelingsgeschiedenis) in de vorm van een half open celkom in plaats van een celhoopje. Maar nu vond een regulatie plaats. Door verschuiving der cellen ontstond nl. een normale blastula (z ontwikkelingsgeschiedenis), dus een bolvormige larve met inwendige holte. Bij zulk een regulatie blijkt, hoe de afzonderlijke delen van het embryo onderworpen zijn aan een van het geheel uitgaande invloed, die bewerkt, dat een normaal embryo tot stand komt.
(2, psychologie) noemt men een der krachten, die de geestelijke eenheid van de persoon handhaven. Onze geest zou beschikken over de mnemische functies, d.w.z. het vastleggen van indrukken, de integrerende functies, d.w.z. de waarborg van de harmonische samenwerking in lichaam en geest en de teleologische functies, d.w.z. het gericht zijn op een bepaald doel.
Hier zien wij het begrip der entelechie van Aristoteles* weer opduiken. Maeder spreekt van de conserverende en restituerende functies, die samen het instinct tot instandhouding vormen. Daarnaast onderscheidt hij de evoluerende of richting-gevende regulaties waartoe in de eerste plaats het geweten behoort. Feitelijk neemt men deze functies ook reeds in de biologische sfeer waar. Jung* onderscheidt de auto-regulatie, d.w.z de ontwikkelende functies van de eigen persoonlijkheid en de collectieve regulatie, die de integratie van het individu in de maatschappij regelt (z ook aanpassing, desintegratie, integratie).