Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

REE

betekenis & definitie

is de naam van een vlug, slank hertje (Capreolus capreolus). Het wordt 1-1,2 m lang en 70-75 cm hoog, van achter iets overbouwd (kruishoogte 75-80 cm). De zomervacht is oranjerood, de wintervacht bruingrijs.

Aan beide zijden van de bovenlip bevindt zich een wit vlekje, waarbij een donkere vlek over neus en onderkaak aansluitDe spiegel in de omgeving van het uitwendig niet zichtbare staartstompje is wit. Zwarte exemplaren komen in sommige streken vaak voor. De reebok draagt een gewei* met ronde stangen, zelden meer dan drie enden en bezet met parels. Zelden draagt ook de reegeit een gewei. Het voedsel bestaat uit gras, kruiden, knoppen enz.

’s Zomers leeft de ree in familieverband, ’s winters in sprongen van soms wel 30 stuks. De bronsttijd valt van eind Juli - midden Aug. De 1-2 kalfjes, die een vacht met lichte vlekken hebben worden na een verlengde draagtijd van 40 weken in Mei—Juni geworpen. De ree leeft in geheel Europa, met uitzondering van het Noorden. In onze oostelijke provincies is zij vrij algemeen en talrijk; zij ontbreekt in Zeeland, terwijl zij in Noord- en Zuid-Holland alleen plaatselijk voorkomt. De ree bewoont bij voorkeur bossen met veel kreupelhout en het zgn. parklandschap.

Zij treedt ’s avonds uit de dekking. Het vlees is als wildbraad zeer gezocht. De levensduur is ca 16 jaar. De belangen van deze grofwildsoort worden in Nederland behartigd door de vereniging „Het Reewild”.

DR A. SCHEYGROND

Lit.: Th. L. W. Bischoff, Entwicklungsgeschichte des Rehes (Giessen 1854); E. von Dombrowski, Das Rehwild (Wien); F. von Raesfeld, Das Rehwild (Berlin 1919); A. Rau, Das Rehgehörn (Neudamm 1931); F. von Klitzing, Vom Aufbau eines Rehstandes (1936); H. Krieg, Das Reh (Neudamm 1936); H.

Bruns, O. Sartorius en K. Lotze, Das Ansprechen des Rehwildes (Hannover 1940); H. Michel, Reewild (Deventer 1940); W. Rieck, Rehalter-Merkblatt (1940); G. J. van Heek Jr, Reewild in Nederland (Deventer 1949); M.

A. IJsseling en A. Scheygrond, De Zoogdieren van Nederland (Zutfen 1950); F. Vogt, F. Schmid en H. Köhler, Das Rehwild (Wien 1950); H. Tegner, The Roe Deer (The Bathworth Press 1951).

< >