is een oude vorm van scheepsgebruik; zij is daar aanwezig, waar een schip aan verschillende personen toebehoort, die het, anders dan krachtens een overeenkomst van vennootschap, als bedoeld in de derde titel van het eerste boek van het Nederlandse W.v.K., voor gemeenschappelijke rekening tot de vaart ter zee gebruiken (art. 323 W.v.K.). Zij wordt geregeld in de artt. 324-340 g W.v.K., doch komt vrijwel niet meer voor.
In het dagelijks verkeer noemt men vaak elke scheepvaartonderneming rederij, ongeacht haar rechtskundige vorm; dikwijls zijn de rederijen in deze zin naamloze vennootschappen (z naamloze vennootschap).Lit.: R. P. Cleveringa, Het nieuwe zeerecht, 3de dr. (1946), blz. 196-208; J. A. L. M.
Loeff, Zeerecht (5de dl van Kist’s Beginselen v. handelsrecht volgens de Ned. wet, 3de dr.), blz. 145155; W. L. P. A. Molengraaff, Leidraad bij de beoef. van het Ned. handelsrecht, II, 8ste dr., blz. 656-660.