vormen de orde Ralli onder de vogels. Het zijn kleine of middelmatig grote dieren, gebouwd om door struikgewas te sluipen.
Het lichaam is zijdelings afgeplat, de veren zijn zacht, de poten lang en met 4 tenen. De vleugels zijn dikwijls kort en soms gereduceerd. Verder zijn zij schizognaath en holorhin (z vogels). De vederen hebben een bijveer. De vetklier is meest bevederd. Tot de inlandse soorten behoren: de Kwartelkoning (Crex crex), een vrij algemene broedvogel in hooiland, vooral in uiterwaarden.
In de laatste jaren schijnt de Kwartelkoning in Nederland in aantal achteruit te gaan. Het Porseleinhoen (Porzana porzana) en zijn verwanten het Kleine Waterhoen (P. Parva) en het Kleinste Waterhoen (P. pusilla), die door hun verborgen levenswijze in moerassen weinig gezien worden, zijn misschien minder zeldzame broedvogels dan men kan constateren. Ook de Ral (Rallus aquaticus) is geen algemene broedvogel, maar trekt in vrij groot aantal door.Terwijl de bovengenoemde soorten Nederland in het najaar verlaten, overwinteren het Waterhoen (Gallinula chloropus) en de Meerkoet (Fulica atra) in Nederland in groot aantal. Van het Purperhoen (Porphyrio), aldus genoemd naar zijn purper en blauw vederkleed, kent men een aantal soorten uit Zuid-Europa, Afrika, Zuid-Azië tot Polynesië. Een enkele maal zijn in Nederland exemplaren waargenomen, maar waarschijnlijk zijn dit uit gevangenschap ontsnapte vogels geweest. Van de Reuzeral Notornis van Nieuw-Zeeland, die niet kan vliegen en waarvan men meende dat hij uitgestorven was, zijn zeer kort geleden weer exemplaren en ook nesten gevonden.
Bij de Rallen sluiten zich de Zonnevogels (Heliornithidae) aan. Het zijn langstaartige, spitsvleugelige bewoners van tropische moerassen. De tenen hebben gelobde zomen, zoals trouwens ook bij de Meerkoeten worden gevonden. Ook de Jacanae worden dikwijls tot de Rallen gerekend. Dit zijn kleine, zeer langbenige vogels. Ook de tenen, en vooral de naar achteren gerichte eerste teen, zijn zeer lang en dragen lancetvormige nagels, wat hun de naam Chirurgijnen heeft bezorgd.
Het zijn bewoners van tropische plassen, die in staat zijn over drijvende bladeren te lopen. Zij komen voor in Amerika, Afrika, Madagaskar, Indië en Australië. Uit Indonesië kent men drie soorten. Tot een aparte orde wordt de Kagu (Rhinochetus jubatus) gebracht, die uitsluitend van Nieuw-Caledonië bekend is en een reigerachtig voorkomen heeft. Met de Kagu verwant is de Zuidamerikaanse Zonnereiger (Eurypyga helias).
PROF. DR L. F. DE BEAUFORT