(Rhaetoromaans: Cuera, Ital.: Coira, Fr.: Coire), de hoofdplaats van het Zwitserse kanton Graubünden (Graubünderland), ligt 596 m hoog aan de Plessur, die door het Schanfiggerdal stroomt, en op 2 km afstand van de Rijn. Ten N.O. van de stad verheft zich de Montalin (2267 m), ten Z.W. de Pizokel.
Aan de overzijde van de Rijn in het N.W. strekt zich de Calanda-bergketen uit. Chur is de toegangspoort van Graubünden en een natuurlijk verkeerscentrum. Alle wegen uit de 150 dalen van Graubünden leiden naar Chur. De stad ligt aan de spoorlijn van Rorschach (aan het Bodenmeer) door het Rijndal via Disentis naar Andermatt, waar deze aansluit op de St Gotthardspoorlijn en is door de Albulaspoorweg verbonden met Tirano (Italië) via Thusis, Bergün en Pontresina.
Bovendien zijn er spoorwegverbindingen met Arosa en Davos. De stad dankt een groot deel van haar bloei aan de ligging aan de weg over de Splügenpas naar Italië. Zij is onregelmatig gebouwd, heeft nauwe straten en hoge huizen en heeft (1946) 17068 inw., die overwegend Protestants zijn. Het klimaat is mild.
Op de berghellingen groeit de wijndruif. De stad heeft wel een veelsoortige industrie, maar is geen eigenlijke industriestad. De bevolking leeft er vooral van het vreemdelingenverkeer, handel, wijn-, ooft- en graanbouw.Chur was reeds in de Keltische tijd bewoond. Het Romeinse Curia Raetorum (gebouwd 15 v. Chr.) was een vesting aan de weg naar het Bodenmeer. Op dezelfde plaats, nl. op de Mittenberg, een uitloper van de Montalin, staan nu de gebouwen van het Bisschopshof.
De hoofdkerk werd in 773 door een bisschop Tello gesticht. Achter de hoofdkerk ligt het Seminarium en op een hoge rots de St Luciuskapel. In de nabijheid ligt het veelbezochte Lürlebad en in de kloof der Rabiusa de badplaats Passugg met ijzer en natronbronnen. In het Rabiusadal en aan de grote weg over de Leuserheide naar Tiefenkastell ligt Churwalden, een herstellingsoord in het gelijknamige district op 1231 m en met (1946) 758 inw.
In 452 was in Chur reeds een bisschop gevestigd. In de 8ste eeuw — waarschijnlijk vóór 766 — werd aldaar de Lex Romana Curiensis opgesteld, een met de Westgotische wetgeving verwante codificatie van tot gewoonterecht geëvolueerd Romeins recht. Van de nde eeuw af beheerste de stad een der voornaamste handelswegen tussen Zuid-Duitsland en Venetië. In 1464 werd zij door keizer Frederik III tot een rijksstad verheven, in 1498 onder het aartsbisdom Mainz gesteld en in 1802 toegevoegd aan de Helvetische republiek.
DR J. VISSCHER.