is volgens de Radenwet (wet van 5 Juni 1913, Stbl. no 203) een orgaan voor de uitvoering van de sociale verzekering. Bij deze wet is bepaald, dat voor elk der gebieden, waarin het Rijk bij algemene maatregel van bestuur wordt verdeeld, een Raad van Arbeid wordt opgericht.
Er zijn thans 24 Raden van Arbeid.De Raad van Arbeid was oorspronkelijk samengesteld uit een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter en een gelijk aantal gekozen werkgevers-leden, arbeiders-leden, plaatsvervangende werkgevers-leden en plaatsvervangende arbeiders-leden. De Raad van Arbeid vormde toen uit zijn midden een bestuur.
De Radenwet vertoont veel overeenkomst met de Gemeentewet, welke wet de ontwerper als voorbeeld gediend heeft. De Raden van Arbeid werden echter colleges zonder verordenende bevoegdheid. In de aanvang waren boven de Raden van Arbeid Verzekeringsraden gesteld, die tot taak hadden hun gestie te controleren. Dit instituut is echter opgeheven bij de wet van 17 Nov. 1933 (Wet op de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, Stbl. 1933, no 598). Deze wet had een tweeledige strekking: 1. brengt zij vereenvoudiging in de organisatie van de openbare organen, belast met de uitvoering van de sociale verzekering, en daarmede bezuiniging op de kosten van deze uitvoeringsorganen; 2. heeft deze wet, met handhaving en verdere toepassing van het beginsel van decentralisatie in de uitvoering der verzekering, ten behoeve van de nodige eenheid in de uitvoering een hechter organisch verband gelegd tussen de Rijksverzekeringsbank * en de Raden van Arbeid dan tot nog toe bestond. De controle op het geldelijk beheer van de Raden van Arbeid werd in 1933 opgedragen aan de Rijksverzekeringsbank. Tevens is toen een wijziging in de samenstelling van de Raden van Arbeid aangebracht. Het bestuur vormt thans het orgaan van de Raad van Arbeid.
De Raad van Arbeid bestaat dus nu uit de voorzitter, twee werkgevers-leden, twee plaatsvervangende werkgevers-leden, twee arbeiders-leden en twee plaatsvervangende arbeiders-leden. De werkgevers- en arbeiders-leden en hun plaatsvervangers worden telkens voor drie jaren benoemd door de minister van Sociale Zaken op aanbeveling van de door deze aan te wijzen voornaamste centrale organisaties van werkgevers en arbeiders. De bezoldigde voorzitter wordt door de Kroon benoemd. De Raad van Arbeid is verantwoordelijk aan de minister van Sociale Zaken. Het centraal verzekeringsorgaan de Rijksverzekeringsbank is voorts in 1933 de bevoegdheid verleend aan de Raden van Arbeid bindende voorschriften te geven omtrent algemene lijnen van administratief beleid en wetsuitlegging (de Ongevallenwet 1921 verplichtte de Raden van Arbeid reeds bij het vaststellen van de voor premieberekening in aanmerking komende lonen zich te gedragen naar de daaromtrent gegeven voorschriften van het bestuur der Rijksverzekeringsbank).
Wat betreft de taak van de Raden van Arbeid: krachtens art. 3 van de meergenoemde wet van 1933 zijn de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, voor zover die uitvoering niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen (dit doelt op de uitvoering door zgn. bedrijfsverenigingen), belast met de uitvoering van de ongevallenverzekering, geregeld bij de Ongevallenwet 1921 en de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922; de Ziekteverzekering, geregeld bij de Ziektewet, de verplichte invaliditeits- en ouderdomsverzekering, geregeld bij de Invaliditeitswet en de vrijwillige ouderdomsverzekering, geregeld bij de Ouderdomswet 1919. Sedert zijn daar bij gekomen de uitvoering van de Kinderbijslagwet, het Ziekenfondsenbesluit (premie-inning van werkgevers, die voor de Ziektewet bij de Raden van Arbeid zijn aangesloten), de Noodwet-Ouderdomsvoorziening en de Kinderbijslagwet kleine zelfstandigen.
In grote trekken is de werkverdeling tussen de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid als volgt: de Rijksverzekeringsbank beheert de fondsen, waarin de gelden, benodigd voor de financiering van de langlopende verzekeringen, worden gestort en waaruit de aan de verzekerden toekomende uitkeringen worden betaald; zij beslist over de aanspraken van de verzekerden op zodanige uitkeringen. De Raden van Arbeid zorgen voor het binnenkomen van de verschuldigde verzekeringsbijdragen en hebben de door de Bank te nemen beslissingen voor te bereiden. Wat de ziekteverzekering betreft zijn de Raden van Arbeid autonoom; zij hebben elk een eigen ziekenkas en zijn belast met de beslissing omtrent aanspraken op uitkering uit die kassen. Ook de Kinderbijslagwet voeren zij onafhankelijk van de Rijksverzekeringsbank uit.
Met ingang van 1 Jan. 1953 is de uitvoering van de Ziektewet en de Kinderbijslagwet, voor zover deze door de Raden van Arbeid geschiedde, overgebracht naar bedrijfsverenigingen met verplicht lidmaatschap. Deze, 26 in getal, voeren thans beide wetten geheel uit. Voor zover zij de administratie niet zelf voeren, is deze opgedragen aan het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor, gevestigd te Amsterdam.