Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Pieter oege de bakker

betekenis & definitie

Nederlands schrijver (Rotterdam 10 Aug. 1897), bezocht de lagere en normaalschool in zijn geboortestad, werd onderwijzer (Haarlemmermeer) doch ging weldra over naar het dagbladwezen, eerst bij De Telegraaf, daarna aan Het Volk, waar hij corrector, later verslaggever werd, van ig23-’28 in Den Haag. Als redacteur werden hem grote binnen- en buitenlandse reportages toevertrouwd; ook was hij vele jaren lang redacteur van het satirieke weekblad De Notenkraker.

Toen in 1940 de Duitsers het bedrijf der „Arbeiderspers” sloten, begaf Bakker zich in de vrije journalistiek; na de bevrijding hielp hij Het (Vrije) Volk nog door de aanvankelijke moeilijkheden heen: nadien is hij verbonden aan Elseviers Weekblad. Bakker, die een groot „natuurtalent” als verteller bezit en aan harde leerschool en daaruit geboren sterk gevoel van meeleven een diep menselijke kennis van het bestaan der kleine lieden ontleent, is als auteur vol leven en humor.Bibl.: (samen met J. C. E. Sand) Amsterdam zooals het leeft en werkt (A’dam 1932); voorts: Cootje Pink (A’dam 1933); Achter de mast (A’dam 1936); (met L. v. Gasteren): Over dramatische kunst (A’dam 1932); (met E. A. Poestkoke): Briefgeheimen (A’dam 1938); verder: Branding (A’dam 1940); een novelle: Pépé (A’dam 1941); een detectivestory: Het geheim van Dr Ling (A’dam 1940); Holland ze zeggen je bent maar zoo klein (A’dam 1942); en de romancyclus: Ciske de Rat (dl I, A’dam 1942; dl 2, 1945; dl 3, 1946).

< >