Nederlands blijspeldichter (Haarlem 25 Juli 1683 - 18 Juli 1756), zoon van Arend Kort, die deze geslachtsnaam voor die van Langendijk verwisselde. Hij ontving te Amsterdam onderwijs in het tekenen, etsen en schilderen en voorzag daarmede in zijn onderhoud.
Later werd hij te Amsterdam als kantoorbediende geplaatst en begon zich toe te leggen op de dichtkunst. Zijn eerste vers was een lofdicht voor de werken van Jan van Gijsen (1707). Vervolgens hield hij zich te Haarlem bezig met het tekenen van patronen. Zijn moeder en zijn vrouw waren beiden zeer verkwistend, waardoor zijn zaken zeer achteruit gingen, zodat hij in 1747 zijn schilderijen, tekeningen en platen verkocht en ook zijn huis en tuin trachtte te verkopen. In 1749 werd hij door het bestuur der stad tot historieschrijver benoemd en kreeg hij een proveniershuis, waar hij tot zijn dood woonde. Zijn bekendheid dankt hij vnl. aan zijn blijspelen, die dank zij de Franse voorbeelden, zich onderscheiden door vlotte, boeiende samenstelling en handig aangebrachte intrige, maar waarin de karakteruitbeelding te kort schiet. Het best geslaagd zijn Het wederzijdsch huwelijksbedrog en De Wiskunstenaars, die in onze tijd nog wel met succes vertoond worden. Als moralist trad hij op in zijn spel over de windhandel, maar vooral in de onvoltooid nagelaten Spiegel der vaderlandse kooplieden, waarin hij de tegenstelling doet uitkomen tussen een lichtzinnig en verkwistend jonger geslacht en hun degelijke ouders. Langendijk’s gedichten zijn terecht in vergetelheid geraakt. Ook zijn proza onderscheidt zich niet door bijzondere kwaliteiten.Bibl.: Don Quichot of de bruiloft van Camacho (1699, herzien en vertoond in 1711, gedrukt in 1712); De zwetser (1712); Het wederzijdsch huwelijksbedrog (blijspel, 1712); Krelis Louwen of Alexander de Groote op het poëtenmaal (kluchtspel, 1715); De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffertje (1715); Arlequyn actionist (blijspel, 1720); Quincampoix of de windhandelaars (blijspel, 1720); De bedriegerij van Cartouche, of de Fransche roovers (1732); Xantippe of het booze wijf des filosoof» Socrates beteugeld (1756); Spiegel der vaderlandsche kooplieden; Papirius of het oproer der vrouwen binnen Rome; Boertige beschrijving van den Amsterdamschen schouwburg bij het vertoonen van Aran en Titus. Gedichten: Lofkrans voor mijn geboortestad (1720); Lof der dichtkunst (1720); Levens der Hollandsche Graven in jaardicht (1724); Leven van Willem I in jaarzangen tot 1574 (1746); Gedichten (2 dln, 1721, met vervolgen in 1751 en 1760). Verder: Beschrijving van Kleef en deszelfs aangename landsdouwen (1747); De stad Haarlem en haar geschiedenissen (1765).
Lit.: C. H. Ph. Meyer, Pieter Langendijk (’s-Gravenhage 1891); F. Z. Mehler, P. L. (Culemborg 1892); G. W. Wolthuis, De Wiskunstenaars, uitgave met inleiding (Amsterdam 1938).