Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jan van GIJSEN

betekenis & definitie

een in zijn tijd populair rijmelaar (Haarlem 29 Mei 1668 - Amsterdam 22 Jan. 1722), vestigde zich ca 1705 als wever te Amsterdam en schreef in boertige trant een schier eindeloze reeks middelmatige of zelfs slechte dichtwerken, waarvan als merkwaardig staal van de door hem bezongen onderwerpen vermelding verdienen de berijming van het krantennieuws en de schandaaltjes gedurende een tijdsverloop van ruim tien jaren.

Bibl.: De werken (3 dln, 1707-1711); De vermakelyke Haarlemmerhout zynde beplant met alderhande snakeryen (1713, 4de dr. 1719); Weekelyksche Amst. Mercuuren, met vervolg: Maandagsche Amst. Merkurius (9 dln, 1710-’21).

Lit.: G. J. Gimpel, J. v. G., in: Jaarb. Amstelodamum XVII (1919); R. Zuidema, Nog iets over J. v.

G., ald. XXV (1928).

< >