(sinds 1817 markies), Frans wis- en sterrenkundige (Beaumonten-Auge 23 Mrt 1749-Parijs 5 Mrt 1827). Op 20-jarige leeftijd naar Parijs gekomen, trok hij door zijn begaafdheid de aandacht van d’Alembert, die hem een plaats als docent aan de Ecole militaire bezorgde.
In 1776 werd hij examinator en inspecteur van de genieschool der marine.Van 1773 af zond hij talrijke verhandelingen in bij de Académie des Sciences waarvan hij in 1785 lid werd. Na zich tijdens het Schrikbewind op de achtergrond te hebben gehouden, werd hij in 1794 docent aan de nieuw gestichte Ecole normale, in 1795 lid van het Bureau des Longitudes en van de 1 ste klasse van het Institut national des Sciences et des Arts (na 1816 weer Académie des Sciences). Na 18 Brumaire was hij korte tijd minister van Binnenlandse Zaken, daarna lid en ten slotte kanselier van de Senaat. In 1808 werd hij comte de l’Empire. Gedurende de 100 dagen verloochende hij Napoleon. Na de Restauratie werd hij door Lodewijk XVIII tot pair de France en daarna tot markies verheven. In 1816 werd hij lid van de Académie française. In 1806 had hij zich te Arcueil gevestigd, waar hij met Berthollet de wetenschappelijke Société d’Arcueil stichtte.
Laplace is een der grootste figuren uit de geschiedenis van wiskunde en natuurwetenschap. Zijn werk betreft vnl. twee gebieden: hemelmechanica en waarschijnlijkheidsrekening. Op het eerste had hij zich tot taak gesteld na te gaan, of de gravitatietheorie van Newton tot in details rekenschap kon geven van de bewegingen in het planetenstelsel. Voortbouwend op het werk van d’Alembert en Lagrange heeft hij de door Newton in beginsel aangegeven hemelmechanica voltooid. Tot zijn belangrijke resultaten behoort het bewijs, dat de middelbare beweging van een planeet geen saeculaire ongelijkheid vertoont, dus over grote perioden beschouwd constant is (van belang voor het vraagstuk van de stabiliteit van het zonnestelsel), verder de verklaring van de grote ongelijkheden in de bewegingen van Jupiter en Saturnus en van de saeculaire versnelling van de maanbeweging.
Andere onderzoekingen hebben betrekking op attractieproblemen, de vorm van de aarde en de andere planeten en de theorie der getijden. Daar de analyse vaak niet toereikend was voor zijn problemen, moest hij haar zelf eerst verder ontwikkelen; daardoor heeft hij ook grote betekenis voor de zuivere wiskunde (o.m. door zijn werk over differentiaalvergelijkingen en door de potentiaaltheorie).
In 1796 verscheen in 2 dln zijn Exposition du système du Monde een in niet-wiskundige taal geschreven systematische uiteenzetting van zijn theorie van het planetenstelsel; in een aanhangsel hiervan spreekt hij het gronddenkbeeld van de nevel-hypothese over de oorsprong van het planetenstelsel uit, die in iets andere vorm in 1755 ook door Kant was opgesteld. Van 1799-1825 verschenen de 5 dln van het Traité de Mécanique céleste, waarin al zijn onderzoekingen over hemelmechanica zijn samengevat. Het vormt het hoogtepunt van zijn werk: hij werd voortaan in Frankrijk gewoonlijk geciteerd als ,,l’auteur de la mécanique céleste”.
Over waarschijnlijkheidsrekening, haar filosofische grondslagen en haar toepassingen op wiskundig, natuurwetenschappelijk, statistisch en politiek gebied handelt zijn Théorie analytique des probabilités (1812, ’14, ’20). De niet-wiskundige inleiding van de 2de druk verscheen ook apart als Essai philosophique sur les probabilités (herdr. in Les Maîtres de la pensée scientifique. Paris 1921; vertaald in Ostwald’s Klassiker. Nr 233). Ook dit onderwerp gaf aanleiding tot belangrijke wiskundige vondsten (o.m. de theorie der voortbrengende functies).
Laplace leverde ook belangrijke bijdragen tot de physica, o.m. op het gebied van barometrische hoogtemeting, capillariteit. voortplantingssnelheid van het geluid (formule van Newton-Laplace), bewegingen in gassen warmteleer (samen met Lavoisier). Het succes van de gravitatietheorie in de astronomie leidde hem er toe ook in de physica alles te verklaren met behulp van soortgelijke krachten ; daardoor bezit zijn natuurbeeld een strikt deterministisch karakter.
Bibl.: Œuvres Complètes, 7 dln (1843-’47); 4 dln (18781912).
Lit.: H. Andoyer, L’œuvre scientifique de L. (Paris 1922); R. v. Mises, Wahrscheinlichkeit, Statistik und Wahrheit (1928).